Uitspraak
17.4406 PW-PV, 17/4407 PW-PV
BESLISSING
,ook het geval was. Gelet daarop heeft de rechtbank aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die zijn bijstandsuitkering had aangevraagd, was niet verschenen op de zitting. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had de bijstand van de appellant met ingang van 14 maart 2016 ingetrokken, omdat hij geen medewerking had verleend aan een huisbezoek en er andere personen op het uitkeringsadres woonden. De rechtbank had in eerdere uitspraken de besluiten van het college bevestigd, maar de appellant was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de appellant in zijn beroep niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die de eerdere besluiten van het college konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat de gronden die de appellant in hoger beroep aanvoerde, in wezen herhalingen waren van wat eerder was aangevoerd en dat deze niet slaagden. De Raad bevestigde de uitspraken van de rechtbank en wees de verzoeken van de appellant af.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingen- en medewerkingsverplichting van de bijstandsontvanger en de noodzaak om aannemelijk te maken dat men voldoet aan de voorwaarden voor bijstandsverlening. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.