ECLI:NL:RBZWB:2023:2882
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking en aanslag onroerende-zaakbelastingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-beschikking en de daaropvolgende aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2020. De belanghebbende, eigenaar van een woning in [plaats], was het niet eens met de vastgestelde waarde van € 273.000, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld. De belanghebbende stelde dat de waarde op € 255.000 moest worden vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 15 maart 2023, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning heeft bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij een taxatierapport is gebruikt dat vergelijkbare woningen in de omgeving analyseert. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank heeft ook de argumenten van de belanghebbende over de verstrekking van gegevens in de bezwaarfase verworpen, en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om deze gegevens voor de hoorzitting te verstrekken.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep met 14 maanden is overschreden, wat aanleiding gaf tot een schadevergoeding voor immateriële schade. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 150,--, waarbij de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden elk een deel van deze vergoeding moeten betalen. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waardoor de WOZ-beschikking en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De proceskostenvergoeding is ook berekend en toegewezen aan de belanghebbende.