ECLI:NL:RBZWB:2023:2565

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
22/95
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) door de rechtbank

Op 17 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst over een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De belanghebbende had op 21 februari 2021 aangifte gedaan voor de registratie van een auto, waarbij een te betalen Bpm van € 11.499 was aangegeven. De inspecteur legde echter een naheffingsaanslag op van € 6.253, wat leidde tot bezwaar van de belanghebbende. De inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna de belanghebbende in beroep ging.

De rechtbank heeft de zaak op 23 maart 2023 behandeld. De kern van het geschil betrof de vraag of de hertaxateur voldoende deskundig en onafhankelijk was en of er rekening was gehouden met een waardevermindering wegens schade aan de auto. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur zijn standpunt op een toelaatbare wijze had onderbouwd en dat de hertaxateur deskundig en objectief was. De rechtbank verwierp de stelling van de belanghebbende dat de naheffingsaanslag vernietigd moest worden op basis van de deskundigheid van de hertaxateur.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem gestelde schade aan de auto. Normale gebruiksschade, zoals slijtage en kleine beschadigingen, kon niet in mindering worden gebracht op de handelsinkoopwaarde. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. De belanghebbende kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/95

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 26 november 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur] namens de inspecteur.

Feiten

2. Belanghebbende heeft op 21 februari 2021 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een [automerk] met VIN nummer [nummer]. naar een te betalen bedrag aan Bpm van € 11.499.
2.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van Euro Expertise van 17 februari 2021. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 67.461. De handelsinkoopwaarde is vastgesteld aan de hand van een koerslijst van [X]. Voorts heeft de taxateur een bedrag van € 22.158,60 wegens schade op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 45.302,40.
2.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [taxateur] werkzaam bij [X] ([X]). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport. De handelsinkoopwaarde is aan de hand van een koerslijst van [X] vastgesteld op € 71.390. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade toe te passen.
2.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 17.752. Met dagtekening 18 juni 2021 is aan belanghebbende voor de onderhavige auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 6.253 aan verschuldigde Bpm.
2.4.
Het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
Tussen partijen is meer specifiek in geschil of de hertaxateur voldoende deskundig en onafhankelijk is en of hij voldoende rekening heeft gehouden met een waardevermindering wegens schade. Voort is in geschil de hoogte van de historische nieuwprijs en de door belanghebbende bepleite herleidingsmethode.
Onafhankelijkheid hertaxateur
4. De rechtbank overweegt dat voor zover belanghebbende heeft betoogd dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd, reeds omdat de hertaxateur niet deskundig, objectief en onafhankelijk is, deze beroepsgrond faalt. Het staat de inspecteur immers vrij zijn standpunt te onderbouwen op een wijze die hem goeddunkt, mits geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs of anderszins bewijs dat niet toelaatbaar is, wat hier niet het geval is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat de hertaxateur niet deskundig, onafhankelijk of objectief zou zijn. De rechtbank zal oordelen over het door beide partijen bijgebrachte bewijsmateriaal, op basis van zijn keuze, weging en waardering van het bewijsmateriaal. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het rapport van hertaxatie te verwerpen, zoals belanghebbende heeft gesteld.
Historische nieuwprijs/consumentenprijs
5. In artikel 10, lid 8 Wet Bpm is bepaald dat de afschrijving wordt gesteld op de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, lid 5 Wet Bpm, plus de Bpm op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen (consumentenprijs), verminderd met de taxatiewaarde (handelsinkoopwaarde).
5.1.
Ingevolge artikel 9, lid 5 Wet Bpm wordt onder catalogusprijs verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur publiekelijk kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. Is een zodanige prijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald.
5.2.
Onder de netto-catalogusprijs wordt verstaan de catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting (artikel 9, lid 4 Wet Bpm).
5.3.
Tussen partijen is de hoogte van de (netto) catalogusprijs niet in geschil. Partijen verschillen echter van mening over het bedrag aan Bpm dat ingevolge artikel 10, lid 8 Wet Bpm in aanmerking moet worden genomen.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat gerekend moet worden met de historische bruto Bpm van de auto en verwijst daarvoor naar artikel 10, lid 2 Wet Bpm. De inspecteur stelt daartegenover dat voor het bepalen van de afschrijving moet worden uitgegaan van de historische nieuwprijs uit de gehanteerde koerslijst en verwijst hiervoor onder meer naar het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640.
5.4.
Om het juiste afschrijvingspercentage als bedoeld in artikel 10, lid 8 Wet Bpm te kunnen vaststellen, moet zowel de catalogusprijs als de handelsinkoopwaarde betrekking hebben op dezelfde referentieauto (HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.3.4). Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit logischerwijs mee dat de inspecteur ook de bruto Bpm terecht heeft gebaseerd op de referentieauto (vgl. HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.3.2). Dat de feitelijke CO2-uitstoot van onderhavige auto hoger is, en dientengevolge een hoger bedrag aan Bpm zou zijn verschuldigd ten tijde van de eerste ingebruikneming, is derhalve niet van betekenis voor de vaststelling van het afschrijvingspercentage (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 13 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7912, r.o. 4.13). Het gelijk is in zoverre aan de inspecteur.
Waardevermindering wegens schade
6. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van [X] “bevindingen/opmerkingen t.a.v. de opgegeven waardevermindering” in zijn taxatierapport opgenomen. Hierin geeft hij commentaar op de door belanghebbende opgevoerde schade.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet Bpm) dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
6.2.
De rechtbank heeft de schadecalculatie en de opmerkingen die de taxateur van [X] heeft gemaakt in zijn rapport vergeleken met de schadecalculatie van belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een meer dan normale gebruiksschade als onder 6.1 bedoeld. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor zijn rekening te komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de hand van de foto’s, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, het door belanghebbende bepleite bedrag aan schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade.
Herleidingsmethode
7. De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1427.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. De naheffingsaanslag is terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.J.M. de Fouw, griffier op 17 april 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.