ECLI:NL:RBZWB:2023:2559

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
22/1637 en 22/1638
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm)

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 april 2023, worden de beroepen van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) beoordeeld. De belanghebbende had eerder aangifte gedaan voor twee voertuigen, maar de inspecteur van de belastingdienst had de aangiften afgewezen en naheffingsaanslagen opgelegd. De rechtbank behandelt de beroepen en de argumenten van de belanghebbende, die onder andere betoogt dat de hertaxateur niet deskundig en onafhankelijk is en dat er onvoldoende rekening is gehouden met schade aan de voertuigen.

De rechtbank concludeert dat de inspecteur zijn standpunt op een toelaatbare wijze heeft onderbouwd en dat de hertaxateur deskundig en objectief is. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, maar erkent ook dat de belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank kent een schadevergoeding van € 500 toe en veroordeelt de inspecteur tot betaling van proceskosten van € 837 en vergoeding van het griffierecht van € 365. De beroepen worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslagen in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/1637 en 22/1638

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 17 februari 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft het de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en [inspecteur] en [inspecteur] namens de inspecteur.

Feiten

Auto 1 (zaaknummer 22/1637):
2. Belanghebbende heeft op 10 augustus 2020 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een [automerk] met VIN nummer [nummer] naar een te betalen bedrag aan Bpm van € 9.563 (hierna: auto 1).
2.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [X] van 4 augustus 2020. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 71.598. De handelsinkoopwaarde is vastgesteld aan de hand van een koerslijst van [X]. Voorts heeft de taxateur een bedrag van € 22.039,05 wegens schade op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 49.558,95.
2.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [taxateur] werkzaam bij [X] ([X]). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport. De handelsinkoopwaarde is aan de hand van een koerslijst van [X] vastgesteld op € 76.603. De hertaxateur heeft een waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen van € 198 en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 76.405 [1] .
Auto 2 (zaaknummer 22/1638)
3. Op 29 mei 2020 heeft belanghebbende aangifte gedaan ter zake van de registratie van een [automerk] met VIN nummer [nummer] (hierna: auto 2) naar een te betalen bedrag van € 3.837.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [X] van 28 mei 2020. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 28.311. De handelsinkoopwaarde is vastgesteld aan de hand van een koerslijst van [X]. Voorts heeft de taxateur een bedrag van € 10.297,43 wegens schade op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 18.013,57.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [taxateur] werkzaam bij [X] ([X]). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport. De handelsinkoopwaarde is aan de hand van een koerslijst van [X] vastgesteld op € 32.890. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
Naheffingsaanslag
4. De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm voor auto 1 moet worden vastgesteld op € 15.028 en voor auto 2 op € 6.206. Met dagtekening 8 februari 2021 is aan belanghebbende voor de onderhavige auto’s een naheffingsaanslag opgelegd van € 7.834.
4.1.
Het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
5.1.
Tussen partijen is meer specifiek in geschil of de hertaxateur voldoende deskundig en onafhankelijk is en of hij voldoende rekening heeft gehouden met een waardevermindering wegens schade. Verder is in geschil de hoogte van de historische nieuwprijs voor auto 1 en de door belanghebbende bepleite herleidingsmethode voor auto 2.
Onafhankelijkheid hertaxateur
6. De rechtbank overweegt dat voor zover belanghebbende heeft betoogd dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd, reeds omdat de hertaxateur niet deskundig, objectief en onafhankelijk is, deze beroepsgrond faalt. Het staat de inspecteur immers vrij zijn standpunt te onderbouwen op een wijze die hem goeddunkt, mits geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs of anderszins bewijs dat niet toelaatbaar is, wat hier niet het geval is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat de hertaxateur niet deskundig, onafhankelijk of objectief zou zijn. De rechtbank zal oordelen over het door beide partijen bijgebrachte bewijsmateriaal, op basis van zijn keuze, weging en waardering van het bewijsmateriaal. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het rapport van hertaxatie te verwerpen, zoals belanghebbende heeft gesteld.
Historische nieuwprijs/consumentenprijs (auto 1)
7. In artikel 10, lid 8 Wet Bpm is bepaald dat de afschrijving wordt gesteld op de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, lid 5 Wet Bpm, plus de Bpm op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen (consumentenprijs), verminderd met de taxatiewaarde (handelsinkoopwaarde).
7.1.
Ingevolge artikel 9, lid 5 Wet Bpm wordt onder catalogusprijs verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur publiekelijk kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. Is een zodanige prijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald.
7.2.
Onder de netto-catalogusprijs wordt verstaan de catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting (artikel 9, lid 4 Wet Bpm).
7.3.
Tussen partijen is de hoogte van de (netto) catalogusprijs niet in geschil. Partijen verschillen echter van mening over het bedrag aan Bpm dat ingevolge artikel 10, lid 8 Wet Bpm in aanmerking moet worden genomen.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat gerekend moet worden met de historische bruto Bpm van de auto en verwijst daarvoor naar artikel 10, lid 2 Wet Bpm. De inspecteur stelt daartegenover dat voor het bepalen van de afschrijving moet worden uitgegaan van de historische nieuwprijs uit de gehanteerde koerslijst en verwijst hiervoor onder meer naar het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640.
7.4.
Om het juiste afschrijvingspercentage als bedoeld in artikel 10, lid 8 Wet Bpm te kunnen vaststellen, moet zowel de catalogusprijs als de handelsinkoopwaarde betrekking hebben op dezelfde referentieauto (HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.3.4). Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit logischerwijs mee dat de inspecteur ook de bruto Bpm terecht heeft gebaseerd op de referentieauto (vgl. HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.3.2). Dat de feitelijke CO2-uitstoot van onderhavige auto hoger is, en dientengevolge een hoger bedrag aan Bpm zou zijn verschuldigd ten tijde van de eerste ingebruikneming, is derhalve niet van betekenis voor de vaststelling van het afschrijvingspercentage (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 13 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7912, r.o. 4.13). Het gelijk is in zoverre aan de inspecteur.
Waardevermindering wegens schade (beide auto’s)
8. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van [X] “bevindingen/opmerkingen t.a.v. de opgegeven waardevermindering” in zijn taxatierapport opgenomen. Hierin geeft hij commentaar op de door belanghebbende opgevoerde schade.
8.1.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet Bpm) dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
8.2.
De rechtbank heeft de schadecalculatie en de opmerkingen die de taxateur van [X] heeft gemaakt in zijn rapport vergeleken met de schadecalculatie van belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een meer dan normale gebruiksschade als onder 8.1 bedoeld. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor haar rekening te komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de hand van de foto’s, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, het door belanghebbende bepleite (hogere) bedrag aan schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade.
8.3.
Nu de rechtbank reeds van oordeel is dat belanghebbende niet in haar bewijslast is geslaagd, behoeft de stelling van de inspecteur dat het taxatierapport van belanghebbende minder bewijskracht toekomt ter onderbouwing van de door haar bepleite schade wegens formele en materiële gebreken, geen behandeling meer.
Herleidingsmethode (auto 2)
9. De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1427.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn
10. Belanghebbende heeft terecht aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de bezwaar- en beroepsprocedure. De rechtbank berekent deze als volgt.
10.1.
De in aanmerking te nemen termijn is aangevangen op 18 februari 2021, zijnde de datum dat het bezwaarschrift is ontvangen. Nu de rechtbank uitspraak doet op 17 april 2023, zijn sindsdien 26 maanden verstreken. Aangezien de redelijke termijn als uitgangspunt twee jaar bedraagt, is de redelijke termijn met twee maanden overschreden. Er bestaat recht op een vergoeding van eenmaal € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden. Dat betekent dat de vergoeding € 500 bedraagt. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van samenhangende zaken.
10.2.
Voor de verdeling van de schadevergoeding tussen de inspecteur (bezwaarfase) en de Minister voor Rechtsbescherming (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 17 februari 2022. De bezwaarfase heeft daarmee afgerond elf maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase met vijf maanden is overschreden. Dit betekent dat de termijnoverschrijding voor het geheel wordt toegerekend aan de bezwaarfase. De inspecteur dient daarom het volledige bedrag van € 500 te betalen.
Vergoeding griffierecht
11. Belanghebbende heeft recht op vergoeding van het door haar betaalde griffierecht.
Proceskosten
12. De rechtbank vindt in de omstandigheid dat het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt gehonoreerd, aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij deze rechtbank met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,5). Een wegingsfactor 0,5 acht de rechtbank hier aangewezen, nu uitsluitend recht op proceskostenvergoeding bestaat in verband met het toekennen van een immateriëleschadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslagen in stand blijven.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 837 aan proceskosten aan belanghebbende;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan haar vergoedt van € 365.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.J.M. de Fouw, griffier op 17 april 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.In het taxatierapport staat abusievelijk € 67.405 vermeld.