In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de vaststelling van de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op basis van de NOW-regeling. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.E.A.M. Gerritse, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin werd bepaald dat zij een ontvangen voorschot van € 51.627,- moest terugbetalen. De minister had eerder een tegemoetkoming van € 13.604,- vastgesteld, wat resulteerde in een terugvordering van € 38.023,-. De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2022 behandeld, waarbij eiseres en haar vertegenwoordigers aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister, mr. E.A.M. Vervoort.
De rechtbank concludeert dat de minister het bestreden besluit 1 heeft vervangen door bestreden besluit 2, en dat eiseres geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het eerste besluit. De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten heeft vastgesteld en dat de terugvordering van het teveel betaalde voorschot gerechtvaardigd is. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd voor haar stelling dat de omzetdaling niet correct is vastgesteld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit 2, stelt de NOW-subsidie vast op € 14.821,- en het terugvorderingsbedrag op € 36.806,-. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 2.092,50, en het griffierecht van € 360,- dient te worden vergoed.