In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 april 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 13 juli 2022 beoordeeld. Belanghebbende, gevestigd in Duitsland, had een verzoek ingediend voor teruggaaf van dividendbelasting over het jaar 2015, maar dit verzoek werd door de inspecteur buiten behandeling gesteld omdat er geen rechtsgeldige machtiging was overgelegd. De rechtbank constateert dat de inspecteur het verzoek terecht buiten behandeling heeft gesteld, aangezien belanghebbende het verzoek niet zelf had ondertekend en de machtiging pas in de bezwaarfase werd overgelegd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet bevoegd was om het verzoek inhoudelijk te beoordelen zonder een geldige machtiging.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar erkent dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade vanwege de lange duur van de bezwaar- en beroepsprocedure. De rechtbank stelt de schadevergoeding vast op € 1.500, en bepaalt dat de inspecteur ook het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 365 moet vergoeden. De proceskosten voor de rechtsbijstand worden vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.