ECLI:NL:RBZWB:2023:2368
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 april 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 799, en daarnaast € 37 belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat de hoogte van de aanslag moet worden herzien. Belanghebbende had een bedrag van € 1.326 aan Bpm voldaan en stelde dat er rekening gehouden moest worden met schade aan het voertuig ter waarde van € 9.750. De rechtbank concludeert echter dat de door belanghebbende gestelde schade niet meer is dan normale gebruiksschade en dat de inspecteur de naheffingsaanslag op basis van de afschrijvingstabel moet vaststellen. Uiteindelijk wordt de naheffingsaanslag verminderd tot € 606.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden met 7 maanden en kent een schadevergoeding van € 1.000 toe, waarvan € 143 voor rekening van de inspecteur en € 857 voor rekening van de Staat der Nederlanden. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, vermindert de naheffingsaanslag en kent vergoedingen toe voor immateriële schade en proceskosten.