ECLI:NL:RBZWB:2023:2367

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
BRE 21/2454
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag Bpm en schadeverleden van een motorrijtuig

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 april 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 8.135, met een belastingrentebeschikking van € 164. Belanghebbende had eerder een bedrag van € 9.759 aan Bpm voldaan voor de registratie van een motorrijtuig, waarbij een taxatierapport was overgelegd dat schade van € 14.920 vermeldde. De rechtbank heeft de zaak op 22 maart 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat deze verminderd dient te worden. Belanghebbende betoogde dat de hertaxateur niet onafhankelijk was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de schade. De rechtbank concludeert dat de inspecteur zijn standpunt op een toelaatbare wijze heeft onderbouwd en dat de hertaxateur deskundig en objectief was. De rechtbank stelt vast dat de historische bruto Bpm € 59.411 bedraagt en dat de naheffingsaanslag moet worden vastgesteld op € 7.498.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 2.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de naheffingsaanslag, waarbij de inspecteur ook moet zorgen voor vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2454

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], gevestigd te [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst

en

de Minister van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 20 mei 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd ten bedrage van € 8.135. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 164 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur: [inspecteur] en [inspecteur].

Feiten

2. Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 9.759 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig [automerk] met [nummer] nummer [nummer] (de auto). In de aangifte is belanghebbende uitgegaan van een CO2-uitstoot van 288 gr/km.
2.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [B.V.] van 16 mei 2019. In dit rapport heeft de taxateur een bedrag aan schade berekend van € 14.920. Dit bedrag is in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde.
2.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [naam] werkzaam bij [naam] ([naam]). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 24 april 2018. De hertaxateur heeft schade aan de auto geconstateerd voor een bedrag van € 731, waarvan € 597 in mindering is gebracht op de handelsinkoopwaarde. In onderdeel 4c. ‘Bevindingen/opmerkingen’ is het volgende opgenomen:
“De CO² opgave in [naam] wijkt sterk af van de CO² opgave van het aangegeven voertuig.
Deze [automerk] is af-fabriek met een motor met 2.953 cm³ cilinderinhoud en 224 kW afgeleverd. Deze motor is in Nederland op de datum 1e toelating alleen met 225 kW en 1.969 cm³ cilinderinhoud leverbaar geweest. Het voertuig met de juiste motor is eerder wel geleverd geweest. Daarom hebben wij deze aangehouden. De aangever heeft dit ook gedaan.
In het taxatierapport van de aangever staat aangegeven dat het een concept
betreft.”
2.4.
De inspecteur heeft op basis van hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 17.894. Vervolgens heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil:
- de onafhankelijkheid van de hertaxateur;
- of belanghebbende enkel gebruik kan maken van de afschrijvingstabel;
- de historische bruto Bpm;
- de waardevermindering wegens schade; en
- of een waardevermindering wegens schadeverleden in aanmerking genomen dient te worden.
De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Niet in geschil is dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 32.765 bedraagt en de historische nieuwprijs € 108.636 bedraagt.
4. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dient te worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Onafhankelijkheid hertaxateur
5. De rechtbank overweegt dat voor zover belanghebbende heeft betoogd dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd, reeds omdat de hertaxateur niet deskundig, objectief en onafhankelijk is, deze beroepsgrond faalt. Het staat de inspecteur immers vrij zijn standpunt te onderbouwen op een wijze die hem goeddunkt, mits geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs of anderszins bewijs dat niet toelaatbaar is, wat hier niet het geval is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat de hertaxateur niet deskundig, onafhankelijk of objectief zou zijn. De rechtbank zal oordelen over het door beide partijen bijgebrachte bewijsmateriaal, op basis van zijn keuze, weging en waardering van het bewijsmateriaal. [1]
Toepassing afschrijvingstabel
6. De inspecteur stelt primair dat belanghebbende geen beroep kan doen op een koerslijst, omdat er een te groot verschil zit tussen de CO2-uitstoot van de auto en van de referentieauto’s. Volgens de inspecteur resteert enkel toepassing van de afschrijvingstabel.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dit standpunt de inspecteur niet baten. In het geval dat de rechtbank het standpunt van de inspecteur zou volgen dat geen beroep zou kunnen worden gedaan op een koerslijst, kan belanghebbende (nog steeds) een beroep doen op een taxatierapport. [2] In dit geval heeft belanghebbende aangifte gedaan met gebruikmaking van een taxatierapport.
Historische bruto Bpm
7. Belanghebbende stelt dat de historische bruto Bpm behorend bij een CO2-uitstoot van 249 gr/km in aanmerking genomen dient te worden, omdat 2 soortgelijke referentievoertuigen in het kentekenregister geregistreerd zijn met een CO2-uitstoot van 249 gr/km. Daarbij stelt belanghebbende dat het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2020 [3] betrekking had op vergelijkbare auto’s en niet op soortgelijke auto’s.
De inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd bestreden onder verwijzing naar voornoemd arrest van de Hoge Raad.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat in de aangifte is uitgegaan van een CO2-uitstoot van de onderhavige auto van 288 gr/km, zoals ook staat vermeld op het Duitse kentekenbewijs. De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in meergenoemd arrest van 3 april 2020 heeft geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat bij de registratie van andere personenauto’s van hetzelfde merk, type en uitvoering een lagere CO2-uitstoot in aanmerking is genomen, niet betekent dat artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is geschonden en dat met de verwijzing naar de verschillen in CO2-uitstoot bij overigens vergelijkbare personenauto’s niet wordt aangetoond dat te veel Bpm in aanmerking is genomen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit arrest alleen van toepassing is bij vergelijkbare auto’s en niet bij soortgelijke auto’s. Derhalve is bij de berekening van de verschuldigde Bpm terecht uitgegaan van geen lagere uitstoot dan 288 gr/km. De historische bruto Bpm bedraagt dan € 59.411.
Waardevermindering wegens schade
8. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van [naam] “bevindingen/opmerkingen” in zijn taxatierapport opgenomen.
8.1.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet Bpm dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
8.2.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met een hoger bedrag aan schade dan dat de inspecteur gedaan heeft. Belanghebbende heeft de totale schade berekend op € 14.920 en heeft verwezen naar het door haar overgelegde taxatierapport. De inspecteur heeft de door belanghebbende bepleite schade gemotiveerd betwist. De inspecteur heeft de totale schade berekend op € 731, waarvan € 597 (82%) in aanmerking is genomen.
8.3.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur en gelet op het door belanghebbende overgelegde fotomateriaal heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat met een hoger bedrag aan schade rekening moet worden gehouden. De door belanghebbende gestelde ‘schade’ behelst naar het oordeel van de rechtbank niet meer dan normale gebruiksschade zoals onder 8.1 bedoeld, dan wel is de gestelde schade onvoldoende inzichtelijk gemaakt.
8.4.
Verder heeft belanghebbende zijn stelling dat sprake zou zijn van een beleid van de inspecteur om het innameprotocol van [naam] als leidraad te hanteren voor het bepalen van normale slijtage en gebruikssporen en andere schade in het kader van de Bpm niet aannemelijk gemaakt.
Waardevermindering wegens schadeverleden
9. De rechtbank stelt voorop dat onder omstandigheden het schadeverleden van een auto een waardevermindering van de auto kan rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een schadeverleden bij een latere verkoop zal moeten worden gemeld aan een potentiële koper. Bij de vaststelling van een waardevermindering door een schadeverleden dient de normale gebruiksschade in verband met leeftijd en kilometerstand buiten beschouwing te worden gelaten.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. De rechtbank acht het niet onwaarschijnlijk dat de auto op enig moment (water)schade heeft gehad. Belanghebbende heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een waardevermindering wegens het schadeverleden. De taxateur van belanghebbende en de hertaxateur hebben beiden geen bedrag aan waardevermindering in de schadecalculatie opgenomen dat verband houdt met het schadeverleden. Daarnaast acht de rechtbank de door belanghebbende overgelegde TMV-richtlijn te algemeen en bovendien is onduidelijk op welke onderliggende gegevens de forfaits zijn gebaseerd.
Conclusie
10. Gelet op de (niet meer) in geschil zijnde historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat (zie 3), wordt de naheffingsaanslag als volgt vastgesteld:
Historische bruto Bpm
€ 59.411
Historische nieuwprijs
€ 108.636
Handelsinkoopwaarde in beschadigde staat
€ 32.168
Afschrijvingspercentage
70,39%
Extra leeftijdskorting
€ 334
Verschuldigde Bpm
€ 17.257
Naheffingsaanslag
€ 7.498
Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
11. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank ziet aanleiding voor toekenning van een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt. [4] Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade.
11.1.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 21 augustus 2019. De uitspraak op bezwaar is van 20 mei 2021. De rechtbank doet uitspraak op 7 april 2023. De redelijke termijn is daarmee overschreden met 1 jaar en 8 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 2.000. Dit bedrag komt voor 15/20e deel voor rekening van de inspecteur (€ 1.500) en voor het overige (€ 500) voor rekening van de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid). De rechtbank merkt de Minister in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 7.498.
12.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De proceskosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.266 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van een hoorzitting met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 7.498;
- vermindert de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van € 1.500;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade van € 500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 360 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.266 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 7 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Vergelijk Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 december 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5260.
2.Artikel 10, achtste lid, onderdeel a van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet Bpm).
4.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
5.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.