In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de WOZ-waarde van zijn appartement beoordeeld. De heffingsambtenaar had eerder een waardebeschikking voor het jaar 2020 vastgesteld op € 294.000, welke waarde door belanghebbende werd betwist. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende informatie had verstrekt tijdens de bezwaarfase, met name over de KOUDV-, liggings- en indexeringsinformatie. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde voldoende heeft onderbouwd met een taxatieverslag, waarin de toegepaste methoden en vergelijkingsobjecten zijn uiteengezet. De rechtbank wijst de beroepsgrond van belanghebbende af, omdat de heffingsambtenaar niet verplicht was om alle informatie te verstrekken die belanghebbende wenste. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op een juiste wijze heeft vastgesteld en dat het beroep ongegrond is. Tevens wordt belanghebbende een schadevergoeding van € 100 toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, en de heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 1.674 en het griffierecht van € 48.