ECLI:NL:RBZWB:2023:1941
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking en onroerende-zaakbelastingen
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-beschikking en de daarop gebaseerde aanslag onroerende-zaakbelastingen. De belanghebbende, eigenaar van een appartement in Middelburg, was het niet eens met de vastgestelde waarde van € 266.000 voor het jaar 2020, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 februari 2023, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende, H.J. van Zelst, aanwezig was, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning aan de hand van de vergelijkingsmethode is bepaald, waarbij de heffingsambtenaar een taxatierapport heeft overgelegd. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, en dat de referentieobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet in strijd heeft gehandeld met artikel 40 van de Wet WOZ, ondanks dat er enige tekortkomingen waren in de communicatie van gegevens.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 150, die verdeeld wordt tussen de heffingsambtenaar en de Staat. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waardoor de WOZ-beschikking en de aanslag onroerende-zaakbelastingen zijn gehandhaafd. De heffingsambtenaar is veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de belanghebbende.