ECLI:NL:RBZWB:2023:1898

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4669
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 maart 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de herziening, terugvordering en verrekening van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) beoordeeld. Eiseres, die sinds 6 september 2018 een bijstandsuitkering ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, dat op 13 juli 2021 de bijstandsuitkering over november 2020 en februari en maart 2021 heeft herzien en teruggevorderd. Het college stelde dat eiseres inkomsten had ontvangen die zij niet had gemeld, wat leidde tot de herziening van haar uitkering.

De rechtbank behandelt de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij eiseres stelt dat de bijschrijvingen op haar bankrekening afkomstig zijn van haar zus en dat zij deze bedragen heeft bewaard. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet vrijelijk over de bijschrijvingen kon beschikken. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat de bijschrijvingen als inkomen moeten worden aangemerkt, omdat eiseres deze niet heeft gemeld, wat een schending van de inlichtingenplicht inhoudt.

De rechtbank concludeert dat het college terecht de bijstandsuitkering heeft herzien en de teveel verstrekte bedragen heeft teruggevorderd. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding en het beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4669 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J.L. Wittensleger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college), verweerder,
(gemachtigde: mr. A.D.M. Rombouts).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening, terugvordering en verrekening van haar uitkering op grond van de Participatiewet (PW).
Met het besluit van 13 juli 2021 heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres over november 2020 en over februari en maart 2021 herzien en teruggevorderd dan wel verrekend. Met het bestreden besluit van 23 september 2021 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
Eiseres ontvangt met ingang van 6 september 2018 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
Met de brief van 3 mei 2021 heeft het college aan eiseres verzocht bankafschriften te overleggen.
Met het besluit van 11 mei 2021 heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 7 mei 2021 opgeschort omdat zij de bankafschriften niet heeft overgelegd.
Met het besluit van 13 juli 2021 heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres voortgezet. Over november 2020, februari 2021 en maart 2021 heeft het college de uitkering herzien en de teveel verstrekte uitkering teruggevorderd dan wel verrekend met de uitkering, omdat eiseres inkomsten heeft gehad die zij niet bij het college heeft gemeld.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft het college dit bezwaar ongegrond verklaard.
Het college stelt dat uit onderzoek is gebleken dat er in november 2020 een bedrag van
€ 100,- op de bankrekening van eiseres is bijgeschreven en in februari en maart 2021 respectievelijk € 250,- en € 500,-. Het college merkt deze bedragen aan als inkomsten.
Eiseres heeft gesteld dat de bijschrijvingen afkomstig zijn van haar zus met de bedoeling de bedragen voor haar te bewaren en dat een deel alweer teruggestort is. Volgens het college blijkt dit echter onvoldoende uit de stukken. Het college stelt de bijschrijvingen daarom terecht als inkomsten te hebben aangemerkt. Eiseres kon hierover vrij beschikken en deze bijschrijvingen hebben betrekking op een periode waarin bijstand is verleend.
Eiseres heeft de bijschrijvingen in strijd met de inlichtingenplicht niet bij het college gemeld. Het college stelt de bijstandsuitkering van eiseres over november 2020, februari 2021 en maart 2021 daarom terecht te hebben herzien. De teveel verstrekte uitkering over november 2020 van € 100,- zal worden teruggevorderd en de teveel verstrekte uitkering over februari en maart 2021 van € 250,- en € 500,- zal worden verrekend met de uitkering.

Beroepsgronden

Eiseres stelt dat zij de bijgeschreven bedragen heeft bewaard voor haar zus, [naam zus] . De bewaarde bedragen heeft zij weer teruggestort aan haar zus en heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Dit blijkt ook uit de bankafschriften en overzicht van de whatsappgesprekken. Op 21 november 2020 heeft eiseres € 120,- voorgeschoten aan haar zus. Op 25 november 2020 heeft haar zus aan eiseres € 100,- terugbetaald. Het college heeft de bijschrijvingen ten onrechte aangemerkt als middel en teruggevorderd dan wel verrekend.
Volgens eiseres maakt het niet uit dat zij de bijschrijvingen niet gemeld heeft. Het college heeft namelijk het beleid dat giften tot € 1.250,- per jaar mogen worden ontvangen en verantwoord zijn. Volgens eiseres dienen de bijschrijvingen dan ook te worden vrijgelaten.

Juridisch kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college op goede gronden de bijstandsuitkering van eiseres over november 2020, februari 2021 en maart 2021 heeft herzien en over die maanden respectievelijk € 100,-, € 250,- en € 500,- heeft teruggevorderd dan wel verrekend.
Het college heeft de bijstandsuitkering van eiseres herzien en teruggevorderd/verrekend omdat er bijschrijvingen op haar rekening hebben plaatsgevonden die hij aanmerkt als inkomen en die eiseres in strijd met de inlichtingenplicht niet heeft gemeld.
Het gaat om de volgende bijschrijvingen:
€ 100,- op 25 november 2020
€ 250,- op 26 februari 2021
€ 500,- op 3 maart 2021
Artikel 31, eerste lid, van de PW bepaalt dat tot de middelen inkomensbestanddelen worden gerekend waarover betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW. Daarbij is niet van belang of bijschrijvingen moeten worden aangemerkt als lening. Verder worden periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandsontvangers – ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt – als inkomen van de bijstands-ontvanger aangemerkt.
Eiseres heeft, onder verwijzing naar haar bankafschriften en whatsappgesprekken, onder meer gesteld dat zij de bijgeschreven bedragen heeft bewaard voor haar zus, dat zij daarvan geen gebruik heeft gemaakt en dat die daarom niet als middelen kunnen worden aangemerkt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de overgelegde bankafschriften en whatsappgesprekken echter niet aannemelijk gemaakt dat zij niet vrijelijk over de bijschrijvingen heeft kunnen beschikken. Uit de bankafschriften kan niet worden afgeleid dat eiseres de bijschrijvingen van € 250,- en € 500,- alleen heeft bewaard voor haar zus. Dat zou anders kunnen zijn als uit de bankafschriften blijkt dat dezelfde bedragen nadien zijn teruggestort, maar dat blijkt niet. Evenmin blijkt uit de door eiseres overlegde stukken dat zij eerder een bedrag van € 120,- heeft voorgeschoten dan wel geleend aan haar zus en dat de bijschrijving van € 100,- een terugbetaling betreft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de bijschrijvingen daarom terecht aangemerkt als middelen.
Eiseres heeft er in beroep op gewezen dat deze middelen dienen te worden vrijgelaten, gelet op het beleid van het college over giften.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Eiseres heeft tot in beroep het standpunt ingenomen dat de bijschrijvingen bedragen zijn die zij heeft bewaard voor haar zus en nadien zijn teruggestort dan wel dat de bijschrijving een terugbetaling betreft van een eerder voorgeschoten/geleend bedrag aan haar zus en niet dat dat giften zijn. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde het college dan ook niet naar analogie zijn beleid over giften toe te passen [2] .
Omdat eiseres van de bijschrijvingen in november 2020, februari 2021 en maart 2021 geen melding heeft gemaakt bij het college, heeft zij de inlichtingenplicht geschonden. Het college was dan ook gehouden om de bijstandsuitkering van eiseres over die maanden te herzien en over die maanden respectievelijk € 100,-, € 250,- en € 500,- terug te vorderen dan wel te verrekenen. Dringende redenen om daarvan af te zien zijn gesteld noch gebleken.
Het besluit van het college tot herziening, terugvordering en verrekening van de bijstandsuitkering van eiseres houdt dan ook stand.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt zij het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 21 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. (…)
Artikel 19
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien:
a. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
b. er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
2. De hoogte van de algemene bijstand is het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
Artikel 31
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. (…)
2. Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend:
m. giften en andere dan de in onderdeel l bedoelde vergoedingen voor materiële en immateriële schade voorzover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn;
Artikel 32
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 54
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. (…)
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 60
4. Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58, eerste lid, worden teruggevorderd dan wel verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete of een eerdere bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in de artikelen 18a, vijfde lid, of 47g, vijfde lid, algemene bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ontvangt, verrekent het college die kosten en bestuurlijke boete met die algemene bijstand of uitkering.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraken van 28 december 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:3462) en 29 maart 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:755)
2.zie in dit verband de uitspraak van de CRvB van 3 augustus 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1946)