ECLI:NL:CRVB:2020:3462
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van kasstortingen en bijschrijvingen op bankrekening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant ontving sinds 27 december 2002 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een onderzoek door de gemeente Rotterdam naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, zijn bankafschriften van appellant opgevraagd. Hieruit bleek dat appellant in de periode van september 2015 tot en met september 2016 diverse kasstortingen en bijschrijvingen had ontvangen, die door het college als inkomen zijn aangemerkt. Het college heeft vervolgens de bijstand van appellant herzien en een bedrag van € 3.834,85 teruggevorderd.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet duidelijkheid heeft gekregen over de opbouw van het teruggevorderde bedrag en dat het college hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om hierop te reageren. De Raad oordeelt echter dat de rapportage van het college voldoende informatie bevatte over de aangemerkte bedragen en dat appellant in de gelegenheid is gesteld om inhoudelijk te reageren. Daarnaast heeft appellant betoogd dat de kasstortingen en bijschrijvingen geen inkomsten zijn, maar de Raad heeft geoordeeld dat deze wel degelijk als inkomen moeten worden aangemerkt, gezien hun terugkerende karakter en het feit dat ze bestemd zijn voor de noodzakelijke kosten van bestaan.
De Raad heeft de beroepsgronden van appellant verworpen en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.