ECLI:NL:CRVB:2022:755

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
20/3629 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsverlening in verband met kasstortingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van bijstandsverlening aan een appellant. De zaak betreft twee kasstortingen van respectievelijk € 500,- en € 450,- die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam als inkomen zijn aangemerkt. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het praktisch onmogelijk is om concrete en verifieerbare bewijsstukken over de herkomst van de kasstortingen te overleggen, en dat de stortingen geen terugkerend of periodiek karakter hebben. Hij stelt dat de terugvordering leidt tot onredelijke financiële gevolgen.

De Raad overweegt dat bedragen die zijn gestort op de bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als middelen in de zin van de Participatiewet (PW) worden beschouwd. Dit geldt ook voor eenmalig ontvangen bedragen, mits deze kunnen worden aangewend voor de voorziening in het levensonderhoud. De Raad stelt vast dat het aan de appellant is om aannemelijk te maken dat de kasstortingen geen inkomen in de zin van de PW zijn. De appellant is hierin niet geslaagd, en de Raad oordeelt dat de moeilijkheid om bewijs te leveren voor rekening en risico van de appellant komt.

Daarnaast wordt het beroep op dringende redenen om van terugvordering af te zien verworpen. De Raad benadrukt dat dringende redenen alleen aan de orde zijn als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen heeft, en dat de appellant niet duidelijk heeft gemaakt wat deze redenen zijn. Gezien deze overwegingen heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

20.3629 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 september 2020, 20/153 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 29 maart 2022
Zitting heeft: P.W. van Straalen
Griffier: Y.S.S. Fatni
Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D.J.J. Straver.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in hoger beroep om de herziening en de terugvordering van kosten van bijstand in verband met twee kasstortingen van respectievelijk € 500,- en € 450,-. Het college heeft die bedragen als inkomen in aanmerking genomen.
De gronden in hoger beroep komen er op neer dat het praktisch onmogelijk is voor appellant om concrete en verifieerbare bewijsstukken over te leggen om de herkomst van de kasstortingen aannemelijk te maken. Hij verdient het voordeel van de twijfel.
Appellant wijst er verder op dat de stortingen géén terugkerend of periodiek karakter hebben en dat – zo begrijpt te Raad – de terugvordering leidt tot onredelijke financiële gevolgen.
Bedragen die zijn gestort en bedragen die zijn bijgeschreven door derden op een bankrekening van een bijstandontvanger worden in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet (PW). Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is ook sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW. Dit is vaste rechtspraak (uitspraken van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450 en van 22 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3351).
Eenmalig ontvangen bedragen kunnen ook als inkomen worden aangemerkt. Ook dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 7 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1055). Voor de vraag of een middel als inkomen kan worden aangemerkt is onder meer van belang of de bron naar zijn aard overeenkomt met de in artikel 32, eerste lid, van de PW vermelde inkomensbronnen. Bij kasstortingen geldt dat sprake is van contante bedragen waarvan de herkomst en daarmee de inkomensbron in beginsel onduidelijk is. Indien het bedrag van de kasstorting kan worden aangewend voor de voorziening in het levensonderhoud, moet het bedrag daarom in beginsel worden aangemerkt als inkomen. Het ligt dan op de weg van de betrokkene om aannemelijk te maken dat het bedrag van de kasstorting geen inkomen in de zin van de PW is. Appellant is daarin niet geslaagd. Dat het voor appellant zeer moeilijk is hiervan bewijs te leveren komt voor zijn rekening en risico en leidt niet tot een andere uitkomst.
Ook het beroep op dringende redenen om van terugvordering af te zien slaagt niet. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. Appellant heeft wel gesteld, maar niet duidelijk gemaakt wat de dringende redenen zijn om in zijn geval af te zien van terugvordering.
Dit alles betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) Y.S.S. Fatni (getekend) P.W. van Straalen