ECLI:NL:CRVB:2022:755
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsverlening in verband met kasstortingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van bijstandsverlening aan een appellant. De zaak betreft twee kasstortingen van respectievelijk € 500,- en € 450,- die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam als inkomen zijn aangemerkt. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het praktisch onmogelijk is om concrete en verifieerbare bewijsstukken over de herkomst van de kasstortingen te overleggen, en dat de stortingen geen terugkerend of periodiek karakter hebben. Hij stelt dat de terugvordering leidt tot onredelijke financiële gevolgen.
De Raad overweegt dat bedragen die zijn gestort op de bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als middelen in de zin van de Participatiewet (PW) worden beschouwd. Dit geldt ook voor eenmalig ontvangen bedragen, mits deze kunnen worden aangewend voor de voorziening in het levensonderhoud. De Raad stelt vast dat het aan de appellant is om aannemelijk te maken dat de kasstortingen geen inkomen in de zin van de PW zijn. De appellant is hierin niet geslaagd, en de Raad oordeelt dat de moeilijkheid om bewijs te leveren voor rekening en risico van de appellant komt.
Daarnaast wordt het beroep op dringende redenen om van terugvordering af te zien verworpen. De Raad benadrukt dat dringende redenen alleen aan de orde zijn als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen heeft, en dat de appellant niet duidelijk heeft gemaakt wat deze redenen zijn. Gezien deze overwegingen heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een kostenveroordeling.