In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 11 januari 2018 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) had opgelegd. De inspecteur had het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking verminderd tot nihil, met een kostenvergoeding van € 246. De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het griffierecht in overeenstemming is met de wet en dat de inspecteur terecht van het horen heeft afgezien, omdat hij volledig tegemoet is gekomen aan het bezwaar van belanghebbende. De rechtbank concludeert dat er geen recht bestaat op invorderingsrente en dat de inspecteur geen dwangsom verschuldigd is, omdat hij tijdig op het bezwaar heeft beslist. Belanghebbende heeft echter recht op een immateriële schadevergoeding van € 3.500 wegens overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de procedure meer dan 66 maanden heeft geduurd.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de immateriële schade, de proceskosten van € 75 en het griffierecht van € 338. De rechtbank beslist dat wettelijke rente verschuldigd is indien de vergoedingen niet tijdig worden betaald. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 maart 2023 en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.