In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, die op 24 november 2021 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen heeft opgelegd van € 66. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 28 oktober 2021 heeft belanghebbende zijn hond opgehaald bij vrienden en zijn auto geparkeerd zonder parkeerbelasting te betalen. Een scanauto registreerde dat de auto op die locatie stilstond, wat leidde tot de naheffingsaanslag.
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende stelt dat hij bezig was met laden en lossen, omdat hij niet alleen zijn hond, maar ook attributen wilde ophalen. De rechtbank verwijst naar artikel 225 van de Gemeentewet, dat bepaalt dat parkeren het gedurende een aaneengeschakelde periode laten staan van een voertuig inhoudt, tenzij het gaat om onmiddellijk laden of lossen. De rechtbank concludeert dat uit de opnames van de scanauto niet blijkt dat er sprake was van laden of lossen, en dat de auto kortstondig stilstaan niet betekent dat er geen sprake is van parkeren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding voor proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma en openbaar gemaakt op 31 maart 2023.