ECLI:NL:RBZWB:2023:1723

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 21_2212
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van de aan haar uitgekeerde algemene en bijzondere bijstand en individuele inkomenstoeslag over de periode van 31 mei 2017 tot en met 31 maart 2020. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda had op 12 april 2021 het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 8 juli 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2023 behandeld, maar eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Namens het college was mr. A.J.W.M. Mutsaers aanwezig. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Eiseres had op 3 mei 2017 een bijstandsuitkering aangevraagd, die met ingang van 31 mei 2017 werd toegekend. Vanwege onduidelijkheid over de alimentatie die eiseres ontving voor haar dochter, startte het college een rechtmatigheidsonderzoek. Eiseres stelde dat zij de inlichtingenplicht niet had geschonden, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet alle relevante informatie had verstrekt. Eiseres had erkend alimentatie te hebben ontvangen die niet was ingehouden op haar uitkering, wat een schending van de inlichtingenplicht opleverde.

De rechtbank concludeerde dat het college aannemelijk had gemaakt dat eiseres niet voldeed aan de inlichtingenverplichting. Eiseres had geen melding gemaakt van haar inkomsten uit een onderneming en haar verblijf in het buitenland, wat ook als schending van de inlichtingenplicht werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van € 36.450,72 terecht waren, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij recht had op bijstand. Het beroep werd ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2212

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J.E.M. Edelmann),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (het college).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van de aan haar uitgekeerde algemene en bijzondere bijstand en individuele inkomenstoeslag over de periode van 31 mei 2017 tot en met 31 maart 2020.
Met het besluit van 12 april 2021 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 8 juli 2020 (het primaire besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2023 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Namens het college was aanwezig mr. A.J.W.M. Mutsaers.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Op 3 mei 2017 heeft eiseres een bijstandsuitkering aangevraagd. Met ingang van 31 mei 2017 heeft het college deze uitkering aan eiseres toegekend. Vanwege onduidelijkheid over de alimentatie die eiseres heeft ontvangen voor haar dochter [naam kind] (geboren op 10 juli 2003), is het college een rechtmatigheidsonderzoek gestart.
Bij besluit van 12 mei 2020 heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 1 april 2020 beëindigd wegens het verstrekken van onvoldoende inlichtingen. Volgens het college heeft zij niet alle afschriften van haar bankrekeningen en die van haar dochter overgelegd. Eiseres heeft hier geen rechtsmiddelen tegen aangewend.
In het besluit van 12 mei 2020 stelt het college verder dat zij verplicht is een onderzoek in te stellen om de wederzijdse verplichtingen na de beëindiging van de uitkering af te kunnen handelen. Daarom heeft het college eiseres verzocht gegevens over te leggen die zien op de periode waarin zij een bijstandsuitkering ontving. Op 25 mei 2020 heeft eiseres stukken overgelegd.
Bij het primaire besluit heeft het college het recht op uitkering, bijzondere bijstand voor de kosten van het schoolstartpakket en individuele inkomenstoeslag over de volledige periode van bijstandsverlening van 31 mei 2017 tot en met 31 maart 2020 ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet. Volgens het college heeft eiseres zich niet gehouden aan de inlichtingenplicht, waardoor het recht op uitkering en toeslag niet kan worden vastgesteld. Een bedrag van € 36.450,72 wordt van haar teruggevorderd op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet. Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Beroepsgronden
2. Eiseres voert aan dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, aangezien zij alle voor de beoordeling benodigde informatie heeft overgelegd en volledige openheid van zaken heeft gegeven. Uit de bij het college bekende gegevens blijkt dat zij geen winst heeft behaald met haar onderneming. De stortingen op haar rekening betreffen het restant na het betalen van de vaste lasten en voor de overige bijschrijvingen heeft zij een verklaring gegeven. Verder stelt eiseres een lang weekend in het buitenland te zijn geweest, maar daarvan heeft zij de vliegtickets niet meer. Eiseres heeft lange tijd geen kinderalimentatie ontvangen, daarna is in één keer de achterstand voldaan. Dit zal zij terugbetalen aan het college.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling
4. Het besluit tot herziening, intrekking en terugvordering van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening, intrekking en terugvordering is voldaan, in beginsel op de bijstandverlenende instantie. [1]
In dit geval betekent dit dat het college aannemelijk moet maken dat eiseres niet heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting door geen melding te maken van de ontvangen alimentatie, haar inkomsten uit arbeid, haar verblijf in het buitenland en de stortingen en bijschrijvingen op haar bankrekeningen.
5. Eiseres heeft erkend dat zij alimentatie heeft ontvangen die ten onrechte niet is ingehouden op haar uitkering. Omdat zij geen melding heeft gemaakt van de ontvangst van deze alimentatie, is op dit punt sprake van schending van de inlichtingenplicht.
6. Bij aanvang van de bijstand heeft eiseres bij het college aangegeven dat zij bezig was met het opzetten van een eigen onderneming. Zij heeft echter geen melding gemaakt van het feit dat zij in de periode waarin zij een bijstandsuitkering ontving inkomsten uit die onderneming heeft genoten, zoals ook blijkt uit de door haar overgelegde aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2017 tot en met 2019. De inkomsten die eiseres heeft verworven met de activiteiten voor haar onderneming zijn aan te merken als inkomsten uit of in verband met arbeid. Eiseres heeft in strijd met de inlichtingenplicht nagelaten van deze inkomsten melding te maken bij het college.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij geen winst heeft behaald met haar activiteiten, en dat zij dus geen inkomsten uit zelfstandigheid heeft verzwegen. Deze grond kan niet tot een ander oordeel leiden. De inkomsten die eiseres heeft verworven met de activiteiten voor haar onderneming zijn aan te merken als inkomsten uit of in verband met arbeid. Het betreft alles wat zij heeft ontvangen uit of in verband met haar arbeid. Het bedrag aan inkomsten is dus gelijk aan het bedrag van de omzet. De directe en indirecte bedrijfskosten die een zelfstandig ondernemer in fiscale zin op de omzet in mindering brengt om de winst te berekenen, blijven in beginsel buiten beschouwing waar het gaat om een deeltijdondernemer, zoals eiseres, die aanspraak maakt op bijstand op grond van de Participatiewet en op wie de fiscale regelgeving voor zelfstandig ondernemers niet van toepassing is. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld van 13 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:447) is in het kader van de bijstand bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen namelijk geen ruimte voor verrekening van verwervingskosten en/of bedrijfskosten.
7. Verblijf in het buitenland kan relevant zijn voor het recht op bijstand, aangezien er bij een verblijf buiten Nederland langer dan vier weken per kalenderjaar geen recht op bijstand bestaat. Het behoort dan ook tot de inlichtingenplicht van eiseres om het college in kennis te stellen van (voorgenomen) verblijf in het buitenland. Uit de door eiseres overgelegde bankafschriften blijkt dat zij meerdere malen in het buitenland is geweest, zodat de stelling dat zij slechts eenmaal een lang weekend weg is geweest niet wordt gevolgd. Nu eiseres bij het college geen melding heeft gemaakt van haar verblijven in het buitenland, is ook op dit punt sprake van schending van de inlichtingenplicht.
8. Volgens vaste rechtspraak worden stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet beschouwd. [2] Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet. Uit vaste rechtspraak volgt dat ook een eenmalige storting of bijschrijving in beginsel als inkomen wordt aangemerkt indien het bedrag van die storting of bijboeking kan worden aangewend voor de voorziening in het levensonderhoud. Eiseres heeft vele stortingen en bijschrijvingen ontvangen op de diverse op haar naam staande rekeningen. Het college heeft deze dan ook terecht in aanmerking genomen als middelen en inkomen als bedoeld in voornoemde artikelen. Zij had daarvan melding moeten maken bij het college, maar dat heeft zij in strijd met de inlichtingenplicht nagelaten. Bovendien heeft zij de door haar gegeven verklaringen voor de stortingen en bijschrijvingen niet met stukken onderbouwd.
9. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. [3] Eiseres heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Mede gelet op de vele stortingen en bijschrijvingen op de rekeningen van eiseres waar geen onderbouwde verklaring voor is gegeven, is de financiële situatie van eiseres in de periode in geding niet inzichtelijk. Het had op de weg van eiseres gelegen om duidelijkheid te verschaffen, maar dat heeft zij nagelaten. Daardoor was het voor het college niet mogelijk om het recht op bijstand over de betreffende periode vast te stellen. De uitkering en toeslag zijn dan ook terecht ingetrokken en van eiseres teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 14 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet, voor zover hier van belang, worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen.
Volgens artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet wordt onder inkomen verstaan op grond van artikel 31 van de Participatiewet in aanmerking te nemen middelen voor zover deze betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid en betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2708.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1027.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2292.