ECLI:NL:RBZWB:2023:1603

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5182 en 22_2469
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgtoeslag en de status van toeslagpartners na echtscheiding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 maart 2023, wordt de zaak behandeld van eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.S. Yap, tegen de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank beoordeelt de beroepen van eiseres tegen twee besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen. Het eerste besluit betreft de zorgtoeslag over het jaar 2021, en het tweede besluit betreft de afwijzing van haar verzoek om herziening van de zorgtoeslag over de jaren 2018, 2019 en 2020. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten, waarbij de rechtbank op 27 januari 2023 de beroepen heeft behandeld.

De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen eiseres en haar ex-echtgenoot, [naam man], terecht als toeslagpartners heeft aangemerkt voor de jaren 2019 en 2020, en in de periode van 1 januari 2021 tot 1 maart 2021. Eiseres had op 16 februari 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend, maar volgens de wetgeving blijft de ex-echtgenoot tot het moment van echtscheiding als toeslagpartner aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat er geen ruimte is voor een belangenafweging of toetsing aan het evenredigheidsbeginsel in deze situatie, en dat de wet dwingendrechtelijk is.

De rechtbank verklaart de beroepen van eiseres ongegrond, wat betekent dat zij geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/5182 en 22/2469 ZORG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2023 in de zaken tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de Belastingdienst/Toeslagen,

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen:
- het besluit van 15 oktober 2021 (bestreden besluit I) over haar recht op zorgtoeslag over het jaar 2021. Dit beroep is geregistreerd met kenmerk 21/5182; en
- het besluit van 30 maart 2022 (bestreden besluit II) over de afwijzing van haar verzoek om herziening van de zorgtoeslag over de jaren 2018, 2019 en 2020. Dit beroep is geregistreerd met kenmerk 22/2469.
1.1
De Belastingdienst/Toeslagen heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.3
De rechtbank heeft de beroepen op 27 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de Belastingdienst/Toeslagen.

Totstandkoming van de besluiten

Feiten en omstandigheden
2.1
Eiseres was vanaf 13 januari 2008 getrouwd met de heer [naam man] ( [naam man] ) en zij woonden op hetzelfde adres. [naam man] heeft zorgtoeslag aangevraagd vanaf 1 januari 2017.
2.2
Op 18 oktober 2018 ontvangt de Belastingdienst/Toeslagen bericht vanuit de Basisregistratie personen (de BRP) dat eiseres is verhuisd met ingang van 15 oktober 2018 naar de [adres] 33 in [plaatsnaam 2] .
2.3
Over 2018 is het recht op zorgtoeslag vastgesteld op € 1.224,- en uitbetaald aan [naam man] . Per 1 januari 2019 heeft hij de zorgtoeslag stopgezet.
2.4
Op 16 februari 2021 is er een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank.
2.5
Op 2 maart 2021 vraagt eiseres zorgtoeslag aan met ingang van 16 februari 2021.
2.6
Bij beschikking van 26 maart 2021 (primair besluit I) is aan eiseres een voorschot zorgtoeslag verleend voor 2021 van € 1.072,-, gebaseerd op een geschat toetsingsinkomen van haar van € 15.348,-. Tot 1 maart 2021 worden eiseres en [naam man] als toeslagpartners worden aangemerkt.
2.7
Bij brief van 6 mei 2021 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift verzoekt eiseres om zorgtoeslag voor haarzelf vanaf oktober 2018, toen zij op zichzelf is gaan wonen. Voor de jaren 2018 tot en met 2020 merkt de Belastingdienst/ Toeslagen dit bezwaarschrift aan als een herzieningsverzoek.
2.8
In de BRP is geregistreerd dat op 27 mei 2021 het partnerschap van eiseres is beëindigd.
2.9
Bij beschikkingen van 12 oktober 2021 (primaire besluiten II) is het verzoek om herziening van het recht op zorgtoeslag over de jaren 2018 tot en met 2020 afgewezen.
2.1
Bij bestreden besluit I zijn de bezwaren van eiseres tegen primair besluit I gedeeltelijk gegrond verklaard.
2.11
Bij bestreden besluit II zijn de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten II ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Wat beoordeelt de rechtbank?
3.1
De rechtbank beoordeelt of de Belastingdienst/Toeslagen terecht [naam man] heeft aangemerkt als toeslagpartner van eiseres voor het recht op zorgtoeslag over de jaren 2019 en 2020 en in de periode van 1 januari 2021 tot 1 maart 2021.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres het geschil tot deze periode beperkt, omdat over 2018 al zorgtoeslag aan eiseres en [naam man] is toegekend en aan [naam man] is uitbetaald.
3.2
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft de Belastingdienst/Toeslagen eiseres en [naam man] terecht als toeslagpartners aangemerkt over de in geding zijnde periode?
4.1
Een persoon wordt voor de zorgtoeslag niet meer als partner aangemerkt vanaf het moment dat een verzoek tot echtscheiding is gedaan. Uit de stukken volgt dat op 16 februari 2021 een verzoek om echtscheiding is ingediend. Over de jaren 2019, 2020 en van 1 januari 2021 tot 1 maart 2021 voldoet eiseres dus niet aan de voorwaarde van artikel 5a, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en kan zij geen beroep doen op deze uitzonderingsgrond om [naam man] niet langer als toeslagpartner aan te merken. [1]
Dat eiseres aangeeft dat zij feitelijk al vanaf oktober 2018 duurzaam gescheiden leefde van haar toenmalige echtgenoot en dat zij daarom vanaf die tijd beschouwd moet worden als alleenstaande, kan eiseres niet baten. Artikel 5a, vierde lid, van de Awr gaat immers uit van het moment dat een verzoek om echtscheiding wordt ingediend en dit artikel biedt geen ruimte om hiervan af te wijken. De wetgever heeft bij de vormgeving van het wettelijk partnerbegrip gekozen voor een regeling waarbij - uit oogpunt van een eenduidige uitvoering van de inkomensafhankelijke regelingen - op grond van objectiveerbare gegevens door de Belastingdienst/Toeslagen kan worden vastgesteld of een belanghebbende een partner heeft. [2]
Dat betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen er terecht van is uitgegaan dat [naam man] tot 1 maart 2021 als toeslagpartner van eiseres dient te worden aangemerkt.
Is er ruimte voor een belangenafweging en toetsing aan het evenredigheidsbeginsel?
4.2
Eiseres voert aan dat het onbillijk en onevenredig is om de zorgtoeslag vanaf 2019 niet toe te kennen aan haar. De rechtbank is echter van oordeel dat er bij de vaststelling van toeslagpartners geen ruimte is voor een belangenafweging en/of om te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. [3]
Uit artikel 13b van de Awir volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen de rechtstreeks betrokken belangen af moet wegen bij het vaststellen van een beschikking op grond van deze wet, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval artikel 3 van de Awir zich verzet tegen een belangenafweging. Dit artikel is namelijk dwingendrechtelijk van aard en biedt dan ook geen ruimte voor de Belastingdienst/ Toeslagen om te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel of om een belangenafweging te maken. Bovendien kan bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling een bepaling uit een wet in formele zin niet getoetst worden aan het evenredigheidsbeginsel (als algemeen rechtsbeginsel van ongeschreven recht). Indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, kan dit echter aanleiding geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. [4] De wetgever heeft bij de vormgeving van het begrip toeslagpartner echter bewust gekozen voor een regeling waarbij op grond van objectiveerbare gegevens door de Belastingdienst kan worden vastgesteld of een belanghebbende een partner heeft. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel niet slaagt.

Conclusie en gevolgen

5.1
De beroepen zullen ongegrond worden verklaard.
5.2
Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 10 maart 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:4:
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Wet op de zorgtoeslag (Wzt)
Artikel 1, tweede lid:
De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 1, derde lid:
Onder inkomensafhankelijke regelingen worden verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht.
Artikel 3, eerste lid:
Partner van de belanghebbende is degene die ingevolge artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als partner wordt aangemerkt.
Artikel 13b. Belangenafweging en evenredigheidsbeginsel:
1. Bij het vaststellen van een beschikking op grond van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling weegt de Belastingdienst/Toeslagen de rechtstreeks betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een beschikking als bedoeld in het eerste lid mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen.
Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr)
Artikel 5a, eerste lid, aanhef en onder a:
Als partner wordt aangemerkt: de echtgenoot.
Artikel 5a, vierde lid:
In afwijking van het eerste lid wordt een persoon niet meer als partner aangemerkt ingeval:
a. een verzoek, zoals bedoeld in artikel 150, respectievelijk 169 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot echtscheiding, respectievelijk tot scheiding van tafel en bed is ingediend, en
b. hij niet meer op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland staat ingeschreven als de belastingplichtige.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2626, r.o. 9.
2.Afdeling 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2397, r.o. 12.2.
3.Artikel 13b van de Awir en artikel 3:4 van de Awb.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling (grote kamer) van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, r.o. 9.5 - 9.10 en de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 september 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:3518.