Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
€ 150.695 +
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 januari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende over het jaar 2016 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd van € 289.542, met een belastingrente van € 3.615. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt het beroep dat op 1 december 2022 is behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en verschillende inspecteurs aanwezig waren.
De rechtbank onderzoekt of belanghebbende recht heeft op een kwijtscheldingswinstvrijstelling van € 308.420, die voortvloeit uit een lening van € 224.000 verstrekt door [B.V. 2]. Belanghebbende stelt dat zij (mede)schuldenaar is van deze lening, maar de inspecteur betwist dit en stelt dat alleen [B.V. 1] als schuldenaar moet worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat zij (mede)schuldenaar is en dat er geen sprake is van dwaling. Hierdoor komt belanghebbende niet in aanmerking voor de gevraagde vrijstelling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van 2 jaar en 4 maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 2.500, waarvan € 1.500 aan de inspecteur en € 1.000 aan de Minister van Justitie en Veiligheid moet worden betaald. De rechtbank legt ook proceskosten op aan beide partijen, die elk de helft van het griffierecht moeten vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.