ECLI:NL:RBZWB:2023:1551
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aftrek scholingsuitgaven voor buitenlandse studenten en de status van collegegeld als depotstorting
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 maart 2023, in de zaak BRE 22/277, beoordeelt de rechtbank het beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die tot medio augustus 2016 inwoner van India was, had zich in 2016 ingeschreven voor een masterstudie in Nederland en had collegegeld en leefgeld betaald. De inspecteur had de persoonsgebonden aftrek voor het jaar 2016 vastgesteld op nihil en het bezwaar van de belanghebbende afgewezen. De rechtbank heeft op 21 februari 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende geen recht heeft op aftrek van het betaalde collegegeld als scholingskosten. De rechtbank stelt vast dat de betaling van het collegegeld in juni 2016 heeft plaatsgevonden, voordat de belanghebbende binnenlands belastingplichtig was. De rechtbank legt uit dat een depotstorting niet kan worden aangemerkt als een betaling die recht geeft op aftrek. De rechtbank concludeert dat de betaling van het collegegeld een voorwaarde was voor de inschrijving aan de universiteit en dat deze inschrijving noodzakelijk was voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning.
De rechtbank wijst ook op de relevante wetgeving, zoals de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en het Vreemdelingenbesluit, en concludeert dat de belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden voor aftrek van scholingskosten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen vergoeding toe voor griffierecht en proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.