ECLI:NL:RBZWB:2023:1410

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 21_2166
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand woonkostentoeslag door gemeente Gilze en Rijen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag voor het jaar 2021. Eiser, die samenwoont met zijn echtgenote en zoon, huurt een woning voor € 600,38 per maand en ontving in 2020 een woonkostentoeslag van € 305,00 per maand. De aanvraag voor woonkostentoeslag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen afgewezen met het besluit van 18 maart 2021, en het bezwaar hiertegen werd bij het bestreden besluit van 22 april 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 19 januari 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het college.

De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden de aanvraag voor bijzondere bijstand heeft afgewezen. Eiser heeft aangevoerd dat de huurtoeslag niet toereikend is en dat er dringende redenen zijn voor bijstandsverlening. De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een acute noodsituatie die bijstandsverlening noodzakelijk maakt. De rechtbank verwijst naar de Participatiewet, die bepaalt dat er geen recht op bijstand bestaat als er een voorliggende voorziening is die toereikend en passend is. In dit geval is de huurtoeslag als zodanig aangemerkt.

De rechtbank concludeert dat eiser niet in aanmerking komt voor woonkostentoeslag, omdat hij geen recht heeft op bijstand op basis van de Participatiewet. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2166 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. M. Ouwerkerk-Hoogendonk),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen(het college).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van eisers aanvraag om bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag voor het jaar 2021 toe te kennen.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 18 maart 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 april 2021op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep gelijktijdig met de behandeling van de zaak met nummer 22/2442 PW op 19 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en [naam aanwezige] namens het college.

Beoordeling door de rechtbank

1.
Feiten
Eiser woont samen met zijn echtgenote en zoon. Hij huurt een woning voor € 600,38 per maand.
Over de periode van 1 september 2020 tot en met december 2020 heeft eiser een bedrag van € 305,00 per maand aan woonkostentoeslag van het college ontvangen.
Per 1 januari 2021 ontvangt eiser huurtoeslag. Bij voorschotbeschikking van 21 januari 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen eisers recht op huurtoeslag voor het jaar 2021 bepaald op € 1.840,00 per jaar (€ 153,33 per maand).
Eiser heeft op 20 januari 2021 het college verzocht om door middel van een woonkostentoeslag de huurtoeslag aan te vullen tot een bedrag van € 305,00.
Met het besluit van 18 maart 2021 (primair besluit) is dit verzoek om woonkostentoeslag afgewezen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Tevens heeft hij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Het verzoek om voorlopige voorziening is bij uitspraak van 13 januari 2022 door de voorzieningenrechter afgewezen. [1]
Bij het bestreden besluit van 22 april 2021 is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.
Standpunt eiser
Eiser heeft aangevoerd dat zijn verzoek om aanvulling van de woonkostentoeslag ten onrechte per 1 januari 2021 is afgewezen. De huurtoeslag is niet toereikend, omdat deze lager is dan de woonkostentoeslag die eiser in 2020 van het college ontving. Eiser is van mening dat het college de huurtoeslag moet aanvullen met woonkostentoeslag tot het bedrag dat eiser tot 1 januari 2021 ontving. Eiser heeft conform het beleid van het college een berekeningsformulier woonkostentoeslag ingevuld, waaruit volgt dat het college over 2021 ten onrechte geen woonkostentoeslag heeft toegekend. Tot slot heeft eiser een beroep op de dringende redenen gedaan. Volgens eiser is het onredelijk dat er twee keer rekening wordt gehouden met het inkomen van zijn inwonende zoon, namelijk voor de kostendelersnorm en voor het recht op woonkostentoeslag. Daarnaast heeft eiser een schuld bij de Belastingdienst wegens teveel ontvangen huurtoeslag. Bovendien is eiser sinds een hartaanval in 2019 hartpatiënt en is de stress die zijn financiële noodsituatie met zich brengt niet goed voor zijn hart.
3.
Standpunt college
Het college stelt zich op het standpunt dat eiser een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die passend en toereikend wordt geacht, namelijk huurtoeslag. In 2020 is aan eiser enkele maanden woonkostentoeslag verstrekt omdat er op dat moment geen recht op huurtoeslag bestond. Het college sluit niet uit dat dit bedrag achteraf gezien te hoog is vastgesteld, nu de inkomsten van de inwonende zoon hoger waren dan de inkomsten waar het college bij de berekening van het recht op woonkostentoeslag rekening mee heeft gehouden. Dat de woonkostentoeslag in 2020 hoger was dan de huurtoeslag in 2021 is geen reden om aan te nemen dat de huurtoeslag in 2021 niet toereikend zou zijn, temeer nu de inkomsten van eisers inwonende zoon in deze periode zijn gewijzigd. Ten aanzien van het beroep op dringende redenen stelt het college zich op het standpunt dat er in dit geval geen sprake is van een acute noodsituatie. Ten aanzien van de door eiser gestelde schuld aan de Belastingdienst merkt het college op dat eiser in een aantal maanden meer huurtoeslag heeft ontvangen dan waarop hij recht bleek te hebben, wat mogelijk het gevolg is van het niet tijdig verstrekken van de juiste inkomensgegevens aan de Belastingdienst.
4.
Wettelijk kader
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het college op goede gronden eisers aanvraag voor bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag voor het jaar 2021 heeft afgewezen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
Voorliggende voorziening
Zoals de voorzieningenrechter in haar uitspraak van 13 januari 2022 heeft geoordeeld, heeft eiser op grond van artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet geen recht op bijstand als er sprake is van een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor eiser toereikend en passend te zijn. Er kan ook geen bijzondere bijstand worden verleend voor kosten die in de voorliggende voorziening als niet-noodzakelijk worden aangemerkt. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] (CRvB) is de huurtoeslag voor woonkosten een voorliggende, toereikende en passende voorziening. Artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet staat dus in de weg aan de toekenning van bijzondere bijstand aan eiser. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college terecht tot de conclusie is gekomen dat eiser op grond van de Participatiewet niet in aanmerking komt voor woonkostentoeslag.
5.2
Dringende redenen
Artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet, biedt de mogelijkheid om, in afwijking van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de Participatiewet, toch bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Op grond van vaste rechtspraak van de CRvB [3] dient in een dergelijk geval vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is een situatie van levensbedreigende aard of een situatie die blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er in zijn geval sprake is van een dergelijke noodsituatie. Het bestaan van een schuldenlast op zichzelf kan niet als een dringende reden als bedoeld in artikel 16 van de Participatiewet worden beschouwd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er weliswaar sprake is van een huurachterstand, maar dat ter zitting is verklaard dat van een dreigende uithuiszetting op dit moment geen sprake is. Ook heeft eiser niet met medische gegevens onderbouwd dat zijn hartklachten dusdanig zijn dat er sprake is van een acute noodsituatie die tot een levensbedreigende situatie of een blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel kan leiden. In wat eiser heeft gesteld, ziet de rechtbank dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van zeer dringende redenen die tot bijstandsverlening nopen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet.
5.3.
Beleid
In 2021 voerde het college beleid met betrekking tot woonkostentoeslag. In artikel 21, eerste lid, van de betreffende Beleidsregels [4] is bepaald dat de belanghebbende die geen of onvoldoende beroep kan doen op de Wet op de huurtoeslag in aanmerking komt voor woonkostentoeslag. Hiervan is volgens het college sprake in de drie volgende situaties:
- er is sprake van een (plotselinge, onvoorziene) inkomensdaling;
- gedurende de besluitvorming van de Belastingdienst op de aanvraag huurtoeslag;
- er is sprake is van een eerste gebroken tijdvak.
De rechtbank stelt voorop dat het beleid van het college moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [5]
moet de rechtbank het bestaan en de inhoud van dit beleid als een gegeven aanvaarden en mag de rechtbank alleen toetsen of het college het beleid consistent heeft toegepast.
De rechtbank is niet gebleken dat er in dit geval sprake is van een van de drie hiervoor genoemde situaties. Eiser heeft dit ook niet betwist, maar meent dat aan artikel 21 van de Beleidsregels door het college een te beperkte uitleg wordt gegeven, door (nadere) criteria te hanteren die niet in de Beleidsregels zijn opgenomen. De rechtbank volgt eiser hierin niet.
Eiser komt naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 21, eerste lid van de Beleidsregels niet in aanmerking voor woonkostentoeslag, nu er geen sprake is van een situatie van geen of onvoldoende beroep kunnen doen op de Wet op de huurtoeslag. Niet is gebleken dat het buitenwettelijk begunstigend beleid door het college niet consistent is toegepast. De rechtbank wijst er in dat kader op dat aan de berekening van de
hoogtevan de woonkostentoeslag op grond van artikel 21, tweede lid van de Beleidsregels pas wordt toegekomen als er op grond van artikel 21, eerste lid van de Beleidsregels aanspraak kan worden gemaakt op woonkostentoeslag. Nu hiervan in dit geval geen sprake is, kan eiser geen rechten ontlenen aan de uitkomst van het door hem ingevulde berekeningsformulier.
In dit verband merkt de rechtbank nog op dat het college ter zitting heeft toegelicht dat dit formulier in eisers situatie geen uitsluitsel over de hoogte van een eventueel toe te kennen woonkostentoeslag kan geven, nu er nog gecorrigeerd zou moeten worden met de inkomsten van eisers zoon die niet zijn opgegeven. De stelling van eiser dat er sprake is van een negatieve dubbeling omdat de inkomsten van zijn zoon tot tweemaal toe in mindering worden gebracht op zijn recht op uitkering, namelijk zowel in het kader van de kostendelersnorm als bij de bepaling van het recht op woonkostentoeslag, kan de rechtbank niet volgen. De (toepassing van de) kostendelersnorm valt overigens buiten de omvang van dit geding.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 15, eerste lid:
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 16, eerste lid:
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Gilze en Rijen
Artikel 21:
1. De belanghebbende die geen of onvoldoende beroep kan doen op de Wet op de huurtoeslag, komt in aanmerking voor woonkostentoeslag.
2. De hoogte van de woonkostentoeslag bij een huurwoning wordt vastgesteld volgens het Berekeningsformulier woonkostentoeslag huurders uit Grip Op Participatiewet.
3. Indien de rekenhuur meer bedraagt dan de maximale huurgrens, wordt de belanghebbende de verhuisverplichting opgelegd.
4. Indien de verhuisverplichting wordt opgelegd, dan verlenen we bijstand ‘om niet’ voor de noodzakelijke kosten van verhuizing (transport) en de noodzakelijke kosten van stoffering op de goedkoopste manier.

Voetnoten

2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX7267
3.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:37
4.Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Gilze en Rijen (januari 2021)
5.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:100