In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag voor het jaar 2021. Eiser, die samenwoont met zijn echtgenote en zoon, huurt een woning voor € 600,38 per maand en ontving in 2020 een woonkostentoeslag van € 305,00 per maand. De aanvraag voor woonkostentoeslag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen afgewezen met het besluit van 18 maart 2021, en het bezwaar hiertegen werd bij het bestreden besluit van 22 april 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 19 januari 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het college.
De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden de aanvraag voor bijzondere bijstand heeft afgewezen. Eiser heeft aangevoerd dat de huurtoeslag niet toereikend is en dat er dringende redenen zijn voor bijstandsverlening. De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een acute noodsituatie die bijstandsverlening noodzakelijk maakt. De rechtbank verwijst naar de Participatiewet, die bepaalt dat er geen recht op bijstand bestaat als er een voorliggende voorziening is die toereikend en passend is. In dit geval is de huurtoeslag als zodanig aangemerkt.
De rechtbank concludeert dat eiser niet in aanmerking komt voor woonkostentoeslag, omdat hij geen recht heeft op bijstand op basis van de Participatiewet. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 maart 2023.