ECLI:NL:RBZWB:2023:1274

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5616, 21_5617 en 21_5622
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een hotel in Vlissingen

Op 16 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in drie beroepen tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van Hotel [naam hotel] aan de [adres 1] 244 in Vlissingen. De rechtbank beoordeelt de beroepen van eisers, die bezwaar hebben gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen. De beroepen zijn gericht tegen de besluiten van 3, 4 en 5 november 2021, waarbij de omgevingsvergunning is verleend. De rechtbank heeft de beroepen op 24 november 2022 behandeld, waarbij de gemachtigden van de eisers, het college en de vergunninghoudster aanwezig waren. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd met zes weken.

De rechtbank oordeelt dat het college de omwonenden die meer dan 200 meter van het bouwplan wonen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt dat de hinder van het bouwplan, zoals schaduw en verkeersbewegingen, ook voor deze omwonenden van belang is. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de stichting die opkomt voor de belangen van de omwonenden ook ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat zij feitelijke werkzaamheden heeft verricht ter behartiging van deze belangen.

De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten I en II in rechte standhouden, maar dat het college de mogelijkheid krijgt om het gebrek in de bestreden besluiten II en III te herstellen. De rechtbank geeft het college acht weken de tijd om te bezien of het sterrenrestaurant op de bovenste verdieping vergund kan worden en om hierover een herstelbesluit te nemen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/5616, 21/5617 en 21/5622 WABOA
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 16 februari 2023 in de zaken tussen
1. [naam eiser 1] en [naam eiser 2]uit [plaatsnaam 1] , eisers 1
(gemachtigde: mr. P.M.J. de Haan),
2. [naam eiser 3] ,uit [plaatsnaam 1] , eiser 2,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen(het college)
(gemachtigde: mr. J.M. van Koeveringe-Dekker).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[naam vergunninghoudster]uit [plaatsnaam 2] (vergunninghoudster),
(gemachtigde: mr. C.M.A. Delissen-Buijnsters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank drie beroepen met betrekking tot de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van Hotel [naam hotel] aan de [adres 1] 244 in [plaatsnaam 1] . Het gaat om de volgende beroepen:
- het beroep van eisers 1 met kenmerk 21/5617 tegen het besluit van 3 november 2021 (bestreden besluit I);
- het beroep van eisers 1 met kenmerk 21/5616 tegen het besluit van 4 november 2021 (bestreden besluit II); en
- het beroep van eiser 2 tegen het besluit van 5 november 2021 (bestreden besluit III).
1.1
Het college heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften. Namens vergunninghoudster is ook schriftelijk gereageerd.
1.2
De rechtbank heeft de beroepen op 24 november 2022 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: de gemachtigde van eisers 1, [naam vertegenwoordiger 1] en tientallen omwonenden, en eiser 2. Namens het college waren aanwezig de gemachtigde, ing. E. Jasperse, [naam vertegenwoordiger 2] , en ing. S.J. van Bergen Msc. Namens vergunninghoudster is het woord gevoerd door de gemachtigde, mr. M.S.E. Frankhuizen, ir. J.G. Knijff, en [naam vertegenwoordiger 3] .
1.3
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd met zes weken.

Totstandkoming van de besluiten

Deze procedure
2.1
Op 30 december 2020 is bij het college een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend met de naam: ‘ [naam omgevingsvergunning] ’. Volgens de projectomschrijving betreft het de aanvraag voor het bouwen van een logiesgebouw gelegen aan de [adres 1] 244 in [plaatsnaam 1] . Het logiesgebouw (hotel) bestaat uit 205 eenheden met restaurants, fitness, wellness en bijbehorend parkeren.
Op 25 januari 2021 heeft het Ambtelijke Toets Team positief geadviseerd over de aanvraag en geoordeeld dat het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Op 29 maart 2021 heeft de Veiligheidsregio het bouwplan beoordeeld en goedgekeurd.
Bij besluit van 30 maart 2021 (primaire besluit) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning is verleend voor de volgende activiteiten:
- het bouwen van een bouwwerk [1] ;
- het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan [2] .
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Op 19 juli 2021 heeft de hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden bij de commissie bezwaarschriften van de gemeente Vlissingen. Op 9 augustus 2021 heeft de commissie aan het college advies uitgebracht.
Bij bestreden besluit I heeft het college de omwonenden, die meer dan 200 meter hemelsbreed gemeten vanaf het bouwplan wonen, niet-ontvankelijk verklaard. Ook heeft het college de stichting niet-ontvankelijk verklaard.
Bij bestreden besluit II heeft het college de bezwaren van de andere omwonenden van eisers 1 ongegrond verklaard.
Bij bestreden besluit III zijn de bezwaren van eiser 2 ongegrond verklaard.
Zoals eerder vermeld hebben eisers I beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten I en II. Daarnaast hebben zij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek is in de uitspraak van 10 augustus 2022 afgewezen. [3]
Overige toestemmingen
2.2
Het perceel [adres 1] 244 ligt binnen een waterstaatswerk (primaire waterkering). Op grond van de ‘Keur watersysteem waterschap Scheldestromen 2012’ is binnen een waterstaatswerk voor het bouwen van het logiesgebouw een watervergunning vereist.
Bij besluit van 14 december 2021 is deze watervergunning door het Waterschap Scheldestromen verleend.

Beoordeling door de rechtbank

Wat beoordeelt de rechtbank?
3.1
De rechtbank beoordeelt eerst de niet-ontvankelijkverklaring van de omwonenden op een afstand van meer dan 200 meter van het bouwplan en de niet-ontvankelijkverklaring van de stichting. Voorts beoordeelt de rechtbank de verlening van de omgevingsvergunning.
De rechtbank doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.2
Eisers 1 stellen dat de omwonenden buiten een straal van 200 meter ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Alleen al de schaduw van het bouwplan met de voorgenomen hoogte van 64,4 meter zal bij een aanmerkelijk grotere groep omwonenden voor meer dan geringe hinder zorgen. De hinder ontstaat ook vanwege de verkeersbewegingen ten gevolge van bezoekers van het hotel, het sterrenrestaurant in de nok en het vele personeel. Volgens eisers 1 moeten alle omwonende eisers binnen een straal van 300 meter als belanghebbende worden aangemerkt.
Verder stellen eisers 1 dat ook de stichting ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Uit de statutaire doelstelling van de stichting blijkt dat zij tot doel heeft op te komen voor de belangen van de omwonenden in het kader van dit bouwplan. Verder zijn door de stichting feitelijke werkzaamheden verricht voorafgaand aan het nemen van bestreden besluit I. Deze feitelijke werkzaamheden van de stichting liggen besloten in de bundeling van de individuele belangen van de omwonenden. Hierbij wijzen eisers 1 op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 23 juni 2010. [4]
Ten aanzien van de vergunningverlening stellen eisers 1 voorop dat zij niet tegen een hotel ter plaatse zijn. Dit enorme bouwplan is echter de menselijke maat verloren. Aan dit gedeelte van de boulevard is er geen hoogbouw. Ten onrechte is het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning in bezwaar in stand gebleven, voor een 12,4 meter hoger hotel dan het bestemmingsplan toestaat. De gronden die eisers 1 aanvoeren zien op de omvang van de strijd met het bestemmingsplan, de belangenafweging en motivering van de afwijking van het bestemmingsplan, de behoefte aan een dergelijk groot hotel, strijd met de Boulevard Visie [plaatsnaam 1] , een verkeerde wijze van het meten van de hoogte, ondergeschikte bouwonderdelen, het windklimaatonderzoek, de bezonningsstudie, externe veiligheid, infrastructuur, de toets aan het Bouwbesluit 2012 en de bouwverordening, het ontbreken van een deugdelijk verkeersplan, parkeren, luchtkwaliteit, en redelijke eisen van welstand.
3.3
Eiser 2 stelt primair dat het college het verkeerde toetsingskader heeft gehanteerd. Het bestemmingsplan waaraan getoetst moet worden is volgens hem het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 1] ’ van 7 maart 2013. De bestemmingsplannen ‘ [naam bestemmingsplan 2] ’ en ‘ [naam bestemmingsplan 3] ’ zijn ten onrechte niet tijdig geactualiseerd.
Verder stelt eiser dat het college wijst naar de ‘Boulevardvisie 2020-2030’, maar dat die visie niet bestaat. Het huidige bouwplan dient via een afzonderlijke planologische procedure te worden afgewikkeld, zoals vastgelegd onder punt 1.2 van de toelichting bij bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 1] ’ van 7 maart 2013. Dit betekent dat het college niet bevoegd is om een ander besluit te nemen dan het doorsturen van deze aanvraag naar de gemeenteraad.
Verder zien de gronden van eiser 2 op bezonning, winddruk, parkeerproblemen, en het maximum bebouwingspercentage/verzakking van de waterkering.
In het aanvullend beroepschrift van 5 november 2022 heeft eiser 2 zijn gronden nader onderbouwd en gronden aangevoerd die onder meer zien op de partij aan wie de vergunning is verleend, het ontbreken van processtukken, de terinzagelegging, de bouw van een parkeerkelder, verkeerstoename in de [adres 2] , het gebruik van het restaurant op de 18e verdieping, en de mogelijke komst van een zwembad in het hotel.
Vergunninghoudster
4.1
In de dossierstukken wordt op enkele plaatsen vermeld dat [naam bedrijf] houdster van de bestreden vergunning zou zijn. Dit heeft tot onduidelijkheid geleid.
4.2
Ter zitting is namens vergunninghoudster gesteld dat er geen twijfel over bestaat dat zij de vergunninghoudster is, en niet [naam bedrijf] . De garage is van [naam bedrijf] , een partner van haar. Namens het college is bevestigd dat abusievelijk eerst is bericht dat de vergunning zou zijn verleend aan [naam bedrijf] , maar dat dit later is hersteld. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee de onduidelijkheid weggenomen.
Belanghebbende: [naam eiser 2]
5.1
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. [5] Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. [6] Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende.
5.2
Volgens vaste rechtspraak van de AbRS is degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de AbRS naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [7]
5.3
De rechtbank volgt eisers 1 niet in hun stelling dat alle omwonende eisers binnen een straal van 300 meter als belanghebbende moeten worden aangemerkt. Hoewel de omwonenden die op een afstand van meer dan 200 meter van de projectlocatie wonen mogelijk enige gevolgen zullen ondervinden ten aanzien van verkeer, parkeren en wind, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat dat gevolgen van enige betekenis voor hun woon- en leefsituatie zullen zijn. Dat zij gebruik maken van de boulevard maakt evenmin dat zij een persoonlijk belang hebben bij dit besluit. Zij onderscheiden zich wat dat betreft onvoldoende van andere inwoners van [plaatsnaam 1] . Het college heeft de eisers vanaf 200 meter dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen bestreden besluit I is in zoverre ongegrond.
Belanghebbende: de stichting
6.1
Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. [8]
6.2
Op grond van artikel 2, eerste lid, van haar statuten heeft de stichting ten doel:
het behartigen van de belangen – in het kader van de herbouw van Hotel [naam hotel] – van [naam eiser 2] van het te realiseren hotel en van de inwoners van [plaatsnaam 1] in het algemeen, teneinde de overlast als gevolg van de herbouw te beperken;
het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat de stichting haar doel onder meer tracht te verwezenlijken door het communiceren met stakeholders, het overleggen met deskundigen en het inzetten van adequate juridische middelen.
6.3
Tussen eisers 1 en het college is niet meer in geschil - en ook de rechtbank is van oordeel dat - de statuten zodanig moeten worden uitgelegd dat het doel van de stichting niet is beperkt tot het beperken van de overlast als gevolg van de herbouw en dat overigens, als de omgevingsvergunning wordt herroepen, de herbouw (vooralsnog) niet zal plaatsvinden en dus ook geen overlast zal veroorzaken.
6.4
Volgens de rechtspraak van de AbRS geldt verder het volgende. Om te kunnen bepalen of het belang van de stichting rechtstreeks is betrokken bij het besluit tot vergunningverlening is, naast haar statutaire doel, van belang of zij feitelijke werkzaamheden verricht met het oog op de behartiging van haar doelstelling. Bij de feitelijke werkzaamheden moet worden gekeken naar de periode voorafgaand aan het indienen van het bezwaarschrift. Verder geldt dat het enkel in rechte opkomen tegen besluiten als regel niet kan worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Dat geldt ook voor werkzaamheden die daarmee verband houden, zoals het indienen van zienswijzen over ontwerpbesluiten, het vergaren van informatie ten behoeve van bestuursrechtelijke procedures en het via de website informeren van derden over aanhangige of afgeronde procedures. Een andere uitleg zou betekenen dat voor de ontvankelijkheid van een bezwaar of beroep van een rechtspersoon, in een geval als hier aan de orde, voldoende is dat hij dergelijke rechtsmiddelen wil aanwenden. De uitleg van de criteria van artikel 1:2, derde lid, van de Awb zou er dan op neerkomen dat het beroepsrecht in feite voor een ieder open zou staan (actio popularis). Dat is echter juist niet de bedoeling van de beroepsmogelijkheid voor belanghebbende rechtspersonen. [9]
6.5
De rechtbank overweegt dat het college er, in navolging van de commissie bezwaarschriften, terecht op heeft gewezen dat uit de statuten van de stichting blijkt dat zij is opgericht op 12 mei 2021, dezelfde dag waarop het bezwaarschrift is ingediend en de bezwaartermijn eindigde. De stichting als zodanig heeft dus tot het einde van de bezwaartermijn alleen een rechtsmiddel aangewend, te weten het indienen van een bezwaarschrift. Dit is gelet op de voornoemde jurisprudentie geen feitelijke werkzaamheid. De andere door de stichting genoemde ‘feitelijke werkzaamheden’ zijn, wat daar ook van zij, niet door de stichting maar door natuurlijke personen of de initiatiefgroep [naam hotel] verricht.
Ten aanzien van de verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van 23 juni 2010 overweegt de rechtbank dat in die uitspraak ook relevant was dat de stichting in die zaak een bundeling van rechtstreeks betrokken individuele belangen tot stand bracht, waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kon zijn, in vergelijking met het afzonderlijke optreden van een groot aantal natuurlijke personen die door het bestreden besluit rechtstreeks in hun belangen werden getroffen. De rechtbank ziet echter in dit geval niet in waarom het optreden in rechte van de stichting meer effectieve of andere rechtsbescherming oplevert dan het optreden in rechte van de [naam eiser 2] zelf. Het oprichten van een stichting heeft met andere woorden geen meerwaarde gehad voor de juridische procedure en vormt dus ook geen bundeling van individuele belangen. Het college heeft de stichting dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen bestreden besluit I is ook in zoverre ongegrond.
De conclusie is dat bestreden besluit I in rechte stand houdt.
De verleende omgevingsvergunning
7. De voor de beoordeling van de bestreden besluiten II en III belangrijke wet- en regelgeving is, ten behoeve van de leesbaarheid, opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Het bestemmingsplan
8.1
Het college heeft de aanvraag om omgevingsvergunning getoetst aan de bestemmingsplannen ‘ [naam bestemmingsplan 3] ’ en ‘ [naam bestemmingsplan 2] ’.
8.2
De rechtbank is van oordeel dat het college aan de juiste bestemmingsplannen heeft getoetst. Dit volgt uit de regels en de geometrische plaatsbepaling (plankaart) op www.ruimtelijkeplannen.nl.
In tegenstelling tot wat eiser 2 stelt, moet niet getoetst worden aan het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 1] ’ uit 2013. Uit de verbeelding van dat bestemmingsplan blijkt dat juist het gebied waarop hotel [naam hotel] wordt ontwikkeld, is uitgezonderd. Aan de toelichting bij dat bestemmingsplan kan niet die waarde worden toegekend die eiser 2 daaraan gehecht wenst te zien. Bovendien kan daarin ook de bevestiging gelezen worden dat de locatie van hotel [naam hotel] buiten de begrenzing van dat bestemmingsplan blijft.
8.3
Verder heeft te gelden dat het feit dat de toepasselijke bestemmingsplannen ‘ [naam bestemmingsplan 2] ’ en ‘ [naam bestemmingsplan 3] ’ niet tijdig zijn geactualiseerd niet tot gevolg heeft dat zij hun rechtskracht hebben verloren.
8.4
In het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 3] ’ heeft de planlocatie de bestemmingen ‘Horecadoeleinden’ met de aanwijzing ‘Horeca I’ en ‘Verkeersdoeleinden’ met de aanwijzing ‘Verkeer- en Verblijfsgebied’.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften mag op de planlocatie een gebouw worden opgericht met een maximale hoogte van 52 meter. Deze hoogte mag worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen tot 4 meter hoogte (totaal 56 meter). Op grond van het derde lid van dit artikel is het college bevoegd om een afwijkende bouwhoogte toe te staan tot maximaal 15% (totaal 64,4 meter).
In het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 2] ’ is in artikel 8C, lid d, een beschrijving in hoofdlijnen vastgelegd. Daarbij staat een schematische tekening waaruit een symmetrisch getrapte opbouw van het gebouw volgt.
8.5
In de uitspraken van 7 november 2000 [10] en 3 juli 2002 [11] heeft de AbRS geoordeeld over de goedkeuring van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 2] ’.
De AbRS heeft de bouw van een hotel met een hoogte van 52 meter, plus 4 meter ondergeschikte bouwdelen en een vrijstellingsmogelijkheid van 15% (dus met een maximale hoogte van de bebouwing van 64,4 meter) stedenbouwkundig inpasbaar geacht. De hoogte van het gebouw moet gemeten worden vanaf het aanliggend afgewerkt terrein: het peil 7.70 meter +N.A.P. van de boulevard. De schematische tekening van artikel 8C, lid d is volgens de AbRS een bindende bepaling, maar dit neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat het een schematische tekening betreft.
De aangevoerde ruimtelijke aspecten hebben de AbRS niet tot het oordeel gebracht dat het bestemmingsplan in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. Ook de financiële uitvoerbaarheid is uiteindelijk in voldoende mate verzekerd, aldus de AbRS.
8.6
Eisers 1 hebben twijfels over het beoogde gebruik van het gebouw. Zij vrezen dat feitelijk geen sprake zal zijn van een hotel, maar van een groot appartementencomplex, terwijl ‘wonen’ ter plaatse niet is toegestaan. Uit de tekeningen bij de aanvraag blijkt volgens hen dat sprake is van ‘levensloopbestendige appartementen’. In de ruimtelijke onderbouwing staat weliswaar dat de appartementseigenaren maximaal twee maanden in het complex mogen verblijven, maar dat is volgens eisers ten onrechte niet met een vergunningvoorschrift geborgd.
Volgens het college is van een groot appartementencomplex geen sprake, en als blijkt van strijdig gebruik, kan er een verzoek om handhaving worden ingediend. Bij een verblijf langer dan twee maanden acht het college zich bevoegd om handhavend op te treden.
De rechtbank heeft onvoldoende concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat het beoogde gebruik van het gebouw ‘wonen’ is. De enkele vrees van eisers is daarvoor onvoldoende. Het is in de eerste plaats aan vergunninghoudster om in te schatten of zij op die plaats een dergelijk groot hotel rendabel kan exploiteren. Mocht het gebouw ooit in de toekomst anders gebruikt gaan worden, dan is daar een nieuwe vergunning voor nodig, waartegen ook weer bezwaar en beroep mogelijk is. Het verbinden van een vergunningvoorschrift aan de huidige omgevingsvergunning dat ‘wonen’ verbiedt, is naar het oordeel van de rechtbank zinledig gelet op het feit dat een hotel is vergund. Uit de ruimtelijke onderbouwing, behorend bij de vergunning, volgt duidelijk dat het verblijf is gemaximeerd op twee maanden en daarna kan het college handhavend optreden.
8.7
Verder stellen eisers dat het restaurant op de bovenste verdieping in strijd is met het bestemmingsplan. Het toprestaurant valt namelijk niet onder de bestemming ‘Horeca I’ van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 3] ’ maar onder de bestemming ‘Horeca III’.
Volgens het college en vergunninghoudster is het hotel met restaurant niet strijdig met de bestemming, namelijk het in hoofdzaak verstrekken van logies (Horeca doeleinden- Horeca I). Het restaurant maakt onderdeel uit van het hotel en van de hotelexploitatie, en is te zien als een bijbehorende voorziening van het hotel. De oppervlakte van het restaurant is gering (150 m2 ten opzichte van 16.000 m2) en is daarmee ondergeschikt en staat ten dienste van het hotel, zo stellen zij.
De rechtbank is met eisers van oordeel dat het beoogde sterrenrestaurant op de bovenste verdieping niet past binnen de bestemming ‘Horeca I’, maar dat hier sprake is van ‘Horeca III’, namelijk een bedrijf in hoofdzaak gericht op het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse. Het restaurant op de begane grond waar hotelgasten ontbijten of een andere maaltijd gebruiken, is een gebruikelijke, ondergeschikte voorziening bij een hotel. Het sterrenrestaurant op de bovenste verdieping heeft geen duidelijke connectie met het hotel - afgezien van dezelfde exploitant - en trekt ook klanten aan die niet in het hotel verblijven. Dat 90% van de bezoekers van het sterrenrestaurant volgens vergunninghoudster tevens een hotelkamer zullen boeken, is een inschatting van de exploitant die onvoldoende objectief is onderbouwd en geen borging vindt in de omgevingsvergunning.
De rechtbank volgt de gemachtigden van het college en vergunninghoudster ook niet in hun stelling dat uit de plansystematiek volgt dat op gronden met de aanwijzing ‘Horeca I’ tevens ten behoeve van ‘Horeca III’ mag worden gebouwd, omdat ‘Horeca I’ niet nader is beperkt. [12] Aldus had het college voor het gebruik als ‘Horeca III’ niet, althans niet zonder meer, vergunning mogen verlenen. Ook op dit punt is de aanvraag om omgevingsvergunning immers in strijd met het bestemmingsplan. Deze beroepsgrond slaagt.
De beroepen tegen de bestreden besluiten II en III zijn om deze reden gegrond en deze besluiten zullen moeten worden vernietigd.
Bestuurlijke lus
9. De rechtbank kan het college in de gelegenheid stellen een gebrek in de bestreden besluiten te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. [13] De rechtbank zal van deze mogelijkheid gebruik maken en het college de gelegenheid geven om alsnog te bezien of het sterrenrestaurant op de bovenste verdieping vergund kan worden en hierover een besluit te nemen.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten in stand kunnen blijven.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen, bepalen op acht weken. Als het college hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het college dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het college wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op het aanvullend besluit van het college.
Afwijken van het bestemmingsplan
10.1
Het college heeft vastgesteld dat de aanvraag op de volgende vijf punten niet past binnen het bestemmingsplan:
1) hoger te bouwen dan de maximaal toegestane bouwhoogte van 52 meter voor het hotel tot een hoogte van maximaal 64,4 meter (inclusief ondergeschikte bouwdelen);
2) hoger te bouwen dan de maximaal toegestane bouwhoogte van 8 meter voor het paviljoen tot een hoogte van 8,23 meter (het nieuw te bouwen paviljoen wordt niet hoger dan het bestaande paviljoen);
3) het plaatsen en realiseren van (verplaatsbare) schermen tot een hoogte van 3 meter aan
de voorgevel aan de zijde van de Boulevard;
4) een parkeergarage te bouwen aan de zijde van de [adres 2] boven het peil van 7.70 meter +N.A.P tot maximaal 9 meter +N.A.P;
5) het realiseren van balkons aan de voorzijde en achterzijde van het hotel voor zover een deel daarvan is geprojecteerd boven gronden met de bestemming ‘verkeersdoeleinden – verblijfsgebied’ (op eigen terrein).
10.2
Het college heeft omgevingsvergunning verleend voor het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan op de punten 1), 2) en 3). [14] Het college heeft omgevingsvergunning verleend voor het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan op de punten 4) en 5). [15]
Daaraan legt het college ten grondslag dat een goede ruimtelijke onderbouwing is gegeven en dat het realiseren van het hotel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
10.3
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevings-vergunning te verlenen, beleidsruimte toe. Het college zal bij deze keuze om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen alle belangen moeten meewegen en moeten kijken of bij de verlening van de vergunning de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Goede ruimtelijke ordening
11.1
De rechtbank stelt voorop dat de geldende bestemmingsplannen (uit 1994 en 1998) de bouw van een hotel op deze locatie met een hoogte van 52 meter, gemeten vanaf de boulevard en vermeerderd met 4 meter voor ondergeschikte bouwonderdelen, rechtstreeks mogelijk maken. Met de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid wordt in het bestemmingsplan een hotel met een hoogte van 64,4 meter mogelijk gemaakt. Dit betekent dat de geldende ruimtelijke regels een hotel van deze omvang op deze locatie mogelijk maken en dat de rechtbank dat ook als uitgangspunt moet nemen. De argumenten van eisers die zien op de hoogte en omvang van een hotel aan dit gedeelte van de boulevard, kunnen daarom niet slagen.
11.2
De rechtbank overweegt voorts dat veel van de ruimtelijke aspecten die eisers nu aan de orde stellen, al aan de orde zijn geweest en beoordeeld zijn door de AbRS bij de beroepen over het bestemmingsplan. Daarbij ging het ook over de haalbaarheid en toelaatbaarheid van een dergelijk groot hotel op deze locatie. Veel van die aspecten konden naar het oordeel van de AbRS de toets der kritiek doorstaan. De AbRS heeft destijds de volgende aspecten beoordeeld: schaduwhinder, aantasting privacy en uitzicht, toename van verkeers- en parkeeroverlast, hinder van het parkeerterrein en windhinder. Nu zijn alle ruimtelijk relevante aspecten (opnieuw) uitvoerig onderzocht en de resultaten van die onderzoeken worden door eisers weliswaar betwist, maar hun betwisting wordt niet onderbouwd met objectieve contra-expertises.
11.3
Ten aanzien van de behoefte aan dit grote hotel stelt het college dat geen toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking [16] is voorgeschreven, maar dat in het kader van de ruimtelijke onderbouwing met het oog op de uitvoerbaarheid hier wel naar is gekeken en daarbij is geconcludeerd dat het plan goed aansluit op de behoefte vanuit de markt en een toegevoegde waarde heeft voor de (leef)omgeving van de boulevard. Het college wijst in dat kader op paragraaf 3.5 van de ruimtelijke onderbouwing van Rothuizen, waarin is ingegaan op de hotelcapaciteit en de behoefte.
11.4
Voor wat betreft het gemeentelijk beleid stelt het college dat er geen strijd is met de ‘Boulevard Visie [plaatsnaam 1] ’ van augustus 2013. In die visie was een openbare doorgang hooguit een wens maar geen vereiste. Inmiddels heeft de nieuwe ‘Boulevard Visie [plaatsnaam 1] ’ ter inzage gelegen en het bouwplan past geheel in deze visie.
11.5
Met betrekking tot de bezonning verwijst het college naar het rapport van Architectenbureau [naam architectenbureau] van 17 maart 2021. In dit rapport is de omgeving van het bouwplan opgedeeld in de deelgebieden A, B, C, D en E. Voor deze deelgebieden is een bezonningsstudie verricht om te toetsen of deze gebieden voldoen aan de grenswaarde van 2 zonuren zoals gesteld in de lichte TNO-norm. Het aantal zonuren ligt in alle deelgebieden hoger. Kort gezegd: in de lente en zomer is er voor alle woningen de hele dag zon, behalve in de ochtend voor de woningen in deelgebied A (direct ten westen van het hotel). In de herfst en winter is er minimaal 4 uur zon voor alle woningen. In het rapport wordt geconcludeerd dat er bij het nu ingediende plan in relatie tot het plan uit 1998 marginale verschillen ontstaan die geen significante invloed hebben op het aantal zonuren.
Op 8 november 2022 is een aanvullend rapport door Architectenbureau [naam architectenbureau] uitgebracht waarbij de maanden januari en september in beeld zijn gebracht, mede ten behoeve van de woning van eiser [naam eiser 3] . Deze studie bevestigt de bevindingen uit de eerdere studie dat het gaat om marginale verschillen op het aantal zonuren.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich, gelet op deze studies, op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan geen onevenredige gevolgen heeft voor de bezonning op de woningen van eisers.
11.6
Ten aanzien van windhinder wordt een onderscheid gemaakt tussen windklimaat en winddruk.
11.6.1
Voor het onderzoek naar windklimaat verwijst het college naar het rapport van [naam betrokkenen 1] van 30 maart 2020, de nadere motivering van [naam betrokkenen 1] van 5 oktober 2021 en de notitie van [naam betrokkenen 1] van 20 januari 2022. Uit het rapport van 30 maart 2020 volgen de belangrijkste conclusies voor eisers:
- Het huidig heersende windklimaat met een onbebouwd terrein ter plaatse van de
planlocatie kenmerkt zich als zeer ongunstig. Het gevaarcriterium geformuleerd volgens
de NEN 8100 wordt ruim en veelvuldig overschreden waar het aspect windhinder op veel
plaatsen een beoordeling slecht krijgt. De wind lijkt in de onbebouwde situatie een weg
te vinden door het aanwezige gat ter plaatse van de planlocatie.
- De verkregen meetresultaten voor de 52 meter hoge en 64 meter hoge bouwmassa voor
het hotel zijn nagenoeg identiek. Ten gevolge van een lichte stijging van de gevaarkans
neemt wel het aantal meetpunten op de boulevard met de kwalificatie gevaar wel toe van
3 naar 4. Ter vergelijking, in de onbebouwde situatie is op ruim 10 meetpunten op de
boulevard een overschrijding van het gevaarcriterium vastgesteld.
- In overleg met de opdrachtgever en gemeente is gezocht naar windafschermende
maatregelen. Na diverse configuraties onderzocht te hebben, is gekomen tot een set aan
maatregelen waarmee het windklimaat gunstiger uitpakt, ook ten opzichte van de bestaande situatie.
11.6.2
Voor het onderzoek naar winddruk verwijst het college in de eerste plaats naar het windtunnelonderzoek door TNO in 2001. Voorts is in het rapport [naam betrokkenen 2] Bouwtechniek van 3 december 2020 een herwaardering van dit windtunnelonderzoek uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek is, samengevat, dat de bouw van het 64 meter hoge hotel [naam hotel] voor de omliggende bebouwing over het algemeen geen winddrukken oplevert die de waarden die gevonden worden bij het toepassen van NEN-EN 1991-1-4, het huidige normblad voor het bepalen van de windbelasting, te boven gaan.
11.6.3
De rechtbank volgt eiser [naam eiser 3] niet in zijn grond dat het windtunnelonderzoek uit 2001 opnieuw had moeten uitgevoerd. Door [naam betrokkenen 1] en [naam betrokkenen 2] Bouwtechniek is voldoende zorgvuldig onderzoek verricht naar windhinder (windklimaat en winddruk) en de daaruit gebleken bevindingen en conclusies zijn voldoende inzichtelijk. Het college heeft zich dan ook op goede gronden op deze deskundigenrapporten mogen baseren, te meer nu door eisers geen tegenrapporten zijn ingediend van andere deskundig te achten personen of organisaties.
11.7
Uit de parkeerbalans blijkt dat de totale parkeerbehoefte voor hotel [naam hotel] op grond van de parapluherziening is berekend op 223 parkeerplaatsen en dat er 226 worden gerealiseerd. Daarmee wordt dus voldaan aan de eis van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. De parkeernormen staan niet in de bouwverordening en overige bepalingen uit de bouwverordening hoeven evenmin te worden getoetst. Eisers stellen dat het aantal parkeerplaatsen niet voldoet als de wellness ook door derden wordt gebruikt. Dat slechts hotelgasten van de wellness gebruik gaan maken, is volgens hen niet geborgd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt echter uit de bij de omgevingsvergunning horende stukken voldoende duidelijk dat de wellness niet door derden zal worden gebruikt.
11.8
Ten aanzien van de aspecten externe veiligheid, infrastructuur, ontbreken verkeersplan/vrees voor verkeerstoename, en luchtkwaliteit overweegt de rechtbank dat eisers in beroep dezelfde gronden hebben aangevoerd als in bezwaar. Zij hebben echter niet aangegeven waarom de weerlegging van deze gronden door het college onjuist zou zijn. Aangezien de rechtbank de argumenten en onderzoeken van het college op deze punten op zichzelf kan volgen, zal de rechtbank deze aspecten hier verder onbesproken laten.
11.9
De rechtbank komt tot de slotsom dat, zoals ook de commissie bezwaarschriften adviseerde, uit de uitvoerige ruimtelijke onderbouwing en de deskundigenrapporten die daaraan ten grondslag liggen kan worden afgeleid dat het college alle relevante aspecten van de bouw van hotel [naam hotel] heeft afgewogen tegen de belangen van de [naam eiser 2] .
Verder is de rechtbank, conform het advies van de commissie bezwaarschriften, van oordeel dat het college in redelijkheid tot de afweging heeft kunnen komen dat het bouwplan voor de [naam eiser 2] niet tot onevenredige gevolgen voor hun woon- en leefklimaat leidt.
Bouwbesluit 2012
12.1
Eisers 1 voeren aan dat het college de vergunningaanvraag ten onrechte niet heeft getoetst aan het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit). Volgens hen blijkt dit uit vergunningvoorschrift 2 van de omgevingsvergunning, waarin staat:
“2. Het bouwen moet geschieden overeenkomstig de bepalingen van het Bouwbesluit en de Bouwverordening.”
Een dergelijk voorschrift mag volgens eisers niet worden gesteld. Eisers vinden dat het massale bouwplan vooraf moet worden getoetst op constructieve veiligheid en ook op de draagkracht van de ondergrond van de dijk. Ook ontbreken gegevens over de hoofddraagconstructie. In dat verband voeren eisers aan dat voorschrift 4 niet aan de vergunning verbonden had mogen worden, waarin staat:
“ 4. Met de constructies in beton, staal, hout, en steen mag niet worden begonnen voordat hiervan berekeningen en tekeningen door Vergunningen, Toezicht en Handhaving zijn beoordeeld.”
12.2
Volgens vaste rechtspraak van de AbRS is het van toepassing zijnde wettelijke toetsingskader neergelegd in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
De toets die het college moet uitvoeren is een aannemelijkheidstoets. Aan het college komt bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit beoordelingsruimte toe. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan. [17]
12.3
De rechtbank overweegt dat uit de gedingstukken blijkt dat er wel degelijk is getoetst aan het Bouwbesluit. Ter zitting is van de zijde van het college op dit punt nog toegelicht dat voorschrift 2 meer is opgenomen als attendering dan als voorwaarde. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eisers toen gesteld dat hij niet van mening is dat de rechtbank dit voorschrift moet schrappen.
Welstand
13.1
Op 25 januari 2021 heeft het Ambtelijk Toets Team (ATT) een positief welstandsadvies gegeven. Dit ATT is opgeschaald tot een Ambtelijk Toets Team Stedenbouw (ATTS, ook wel ATT+), bestaande uit 4 personen, waarbij aan het team een stedenbouwkundige of een landschapsdeskundige is toegevoegd. In de bezwaarprocedure heeft het college buro MA.AN gevraagd het plan nog eens te toetsen aan de redelijke eisen van welstand op basis van de Welstandnota Gemeente [plaatsnaam 1] 2006. Buro MA.AN heeft bevestigd dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
13.2
Volgens vaste rechtspraak van de AbRS mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [18]
13.3
Vaststaat dat eisers geen tegenadvies hebben ingebracht. Eisers 1 hebben aangevoerd dat het college deels niet getoetst heeft aan redelijke eisen van welstand. Dit volgt volgens hen uit vergunningvoorschrift 3 van de omgevingsvergunning, waarin staat:
“Voordat met de werkzaamheden wordt begonnen moeten monsters van de toe te passen gevelsteen aan Vergunningen, Toezicht en Handhaving worden overlegd en door hen zijn goedgekeurd.”
De rechtbank geeft het college in overweging om ook over de soort steen en de kleur met vergunninghoudster te overleggen in de periode dat de bestuurlijke lus wordt toegepast, zodat het college de steensoort en kleur bij het herstelbesluit kunnen goedkeuren.

Conclusie en gevolgen

14.1
De rechtbank past een bestuurlijke lus toe teneinde het college in de gelegenheid stellen om alsnog te bezien of het sterrenrestaurant op de bovenste verdieping vergund kan worden en hierover een herstelbesluit te nemen met een termijn van acht weken.
Deze termijn kan tevens gebruikt worden om over de soort steen en de kleur daarvan overeenstemming te bereiken met vergunninghoudster.
14.2
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het college in de gelegenheid om het gebrek in de bestreden besluiten II en III te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in overweging 8.7 en 9 van deze tussenuitspraak is overwogen;
- stelt het college in de gelegenheid gedurende de termijn van acht weken overeenstemming te bereiken met vergunninghoudster over de soort steen en de kleur daarvan, zoals in overweging 13.3 van deze tussenuitspraak is overwogen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzitter, en mr. A.G.J.M. de Weert en mr. M.G.J. Maas-Cooymans, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 16 februari 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, sub a en c:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (…)
Artikel 2.10, eerste lid:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de aanvraag in strijd is met: het Bouwbesluit (a), de bouwverordening (b), het bestemmingsplan (c), of redelijke eisen van welstand (d).
Artikel 2.12, eerste lid, sub a, ten 1 ̊ en 2 ̊ :
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…):
1. met toepassing van de in het bestemmingsplan (…) opgenomen regels inzake afwijking,
2 ̊. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 2.7:Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4, eerste en vierde lid, van bijlage II van het Bor:Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan (…) wordt afgeweken, komen in aanmerking: 1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf, b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw.
Bestemmingsplan Boulevard, vastgesteld op 30 juni 1978 (Moederplan)
Artikel 2 Wijze van meten
1. De hoogte van gebouwen en andere bouwwerken wordt gemeten vanaf het aanliggend afgewerkt terrein.
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan 3] , vastgesteld op 13 juni 1994
Artikel 1:
9a) aanliggend afgewerkt terrein boulevard.
Voorzover het bebouwingsvlak grenst aan de zijde van de boulevards Bankert en Evertsen wordt voor de toepassing van artikel 2, lid 1 (wijze van meten), het peil 7.70 meter +N.A.P. van de boulevard als aanliggend afgewerkt terrein beschouwd.
13) horeca:
horeca 1: bedrijf in hoofdzaak gericht op het verstrekken van logies en het exploiteren van zaalaccommodaties;
horeca II: bedrijf in hoofdzaak gericht op het verstrekken van drank voor gebruik ter plaatse;
horeca III: bedrijf in hoofdzaak gericht op het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse;
horeca IV: bedrijf in hoofdzaak gericht op het verstrekken van drank en geringe etenswaren al dan niet voor gebruik ter plaatse.
Artikel 3: hoogte van gebouwen en andere bouwwerken:
1. de maximaal toelaatbare hoogte van gebouwen wordt aangegeven door het in een bebouwingsvlak ingeschreven arabische cijfer.
Deze hoogte mag uitsluitend worden overschreden door naar verhouding ondergeschikte bouwdelen, zoals hellende dakvlakken en de daarbij behorende topgevels, verbindingsvlakken en dakkapellen, alsmede door schoorstenen en liftopbouwen waarbij de nokhoogte echter niet meer dan 4.00 meter mag afwijken van de aangegeven hoogte.
3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd eenmalig voor hetzelfde gebouw vrijstelling te verlenen van de op de kaart en in de bebouwingsvoorschriften aangegeven hoogte, gehoord de welstandscommissie, mits de afwijking daarvan niet meer bedraagt dan 15%.
4. De maximaal toelaatbare hoogte van andere bouwwerken bedraagt 2.00 meter.
5. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 4 mits de hoogte:
a. a) niet meer bedraagt dan 125% van de in een bebouwingsvlak aangegeven hoogte.
Artikel 16 Bestemming horecadoeleinden:
1. doeleindenomschrijving:
De gronden op de plankaart aangewezen voor horecadoeleinden zijn, met inachtneming van de op de kaart aangegeven nadere aanwijzingen, bestemd voor de uitoefening van horecabedrijven.
2. bebouwingsvoorschriften.
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
a. de gebouwen worden geheel aaneen gebouwd.
b. het op de kaart aangegeven bebouwingsvlak mag uitsluitend worden overschreden door stoepen, trap- en hellingbanen, pilasters, standleidingen voor hemelwaterafvoer, gevel- en kroonlijsten alsmede door serre’s en balkons.
c. op gronden met de op de plankaart aangegeven nadere aanwijzing “horeca I+ III” mogen de bouwlagen boven de 13.40 meter +N.A.P. uitsluitend worden gebouwd voor horeca I.
d. op gronden, met de op de plankaart aangegeven nadere aanwijzing “horeca III”, mag uitsluitend Horeca III worden gebouwd.
e. op gronden, met de op de plankaart aangegeven nadere aanwijzing “horeca IV”, mag uitsluitend horeca IV worden gebouwd;
een en ander met inachtneming van het bepaalde in de beschrijving in hoofdlijnen
Artikel 24 Verkeersdoeleinden
1. doeleindenomschrijving:
De gronden op de plankaart aangewezen voor verkeersdoeleinden zijn, met inachtneming van de op de kaart aangegeven nadere aanwijzingen, bestemd voor verkeersdoeleinden.
Ten dienste van en in verband met de bestemming zijn, andere bouwwerken, verkeerswegen, parkeerplaatsen, fiets- en voetpaden, pleinen, terrassen met bijbehorende voorzieningen, voetgangersgebieden, alsmede voor de daarbij behorende bermstroken, taluds, bermsloten en beplantingen toegestaan.
2. bebouwingsvoorschriften:
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
a. op gronden met de op de plankaart aangegeven nadere aanwijzing “verblijfsgebied” (Vdv) mogen parkeerplaatsen worden gebouwd onder het peil van 7.70 meter +N.A.P.
Bestemmingsplan Boulevard, 8e herziening, vastgesteld op 26 maart 1998
Artikel 8C Beschrijving in hoofdlijnen
Lid d) op de gronden binnen het bebouwingsvlak met de bestemming H52 mag uitsluitend één aaneengesloten fysiek ondeelbaar en zelfstandig gebouw worden gebouwd met een plint op begane grondniveau tot minimaal het niveau van 13.40 + N.A.P., met hier bovenop 16 bouwlagen, een en ander met een symmetrisch getrapte opbouw volgens onderstaande schematisch weergegeven tekening: (tekening)

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
4.AbRS 23 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM8803.
5.Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 8:1 van de Awb.
7.AbRS 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271 en 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3082.
8.Artikel 1:2, derde lid, van de Awb.
9.AbRS 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2620.
10.Zaaknummer E01.99.0017.
12.In tegenstelling tot ‘Horeca III’ en ‘Horeca IV’ in artikel 16, tweede lid, onder d en e, van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 3] ’.
13.Artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb.
14.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1⁰, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 3, derde lid, en vijfde lid, sub a van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 3] ’.
15.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2⁰, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, eerste en vierde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
16.Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
17.AbRS 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:180.
18.AbRS 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:80.