ECLI:NL:RBZWB:2022:4649

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 22_3447 VV en AWB- 22_3450 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor de bouw van een hotel

Op 2 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de bouw van een hotel. De verzoekers, vertegenwoordigd door mr. dr. ing. P. de Haan, hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 31 maart 2021 door het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen was verleend. De verzoekers stelden dat zij een spoedeisend belang hadden bij schorsing van de vergunning, omdat de vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. J.M. van Koeveringe-Dekker, al was begonnen met grondwerkzaamheden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de omgevingsvergunning voorziet in de bouw van een hotel met 205 kamers en een maximale hoogte van 64,5 meter. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers niet konden aantonen dat er een onevenredig nadeel zou ontstaan door de voortgang van de werkzaamheden, en dat de belangen van de vergunninghoudster zwaarder wogen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de verzoeken om voorlopige voorziening moeten worden afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/3447 VV en 22/3450 VV

uitspraak van 2 augustus 2022 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[namen verzoekers], te [vestigingsplaats verzoekers], verzoekers,
gemachtigde: mr. dr. ing. P. de Haan
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen, verweerder,
gemachtigde: mr. J.M. van Koeveringe-Dekker.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder],vergunninghoudster
gemachtigde: mr. C.M.A. Delissen-Buijnsters

Procesverloop

Op 31 maart 2021 heeft het college omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van [naam hotel] op het adres [adres hotel] in [plaats hotel].
Verzoekers hebben bezwaarschriften tegen deze omgevingsvergunning ingediend. Bij een besluit op bezwaar van 3 november 2021 heeft het college de bezwaren van een aantal verzoekers niet ontvankelijk zijn verklaard. Bij een besluit op bezwaar van 4 november 2021 heeft het college de bezwaren van een aantal andere verzoekers ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten op bezwaar hebben verzoekers op 15 december 2021 beroep ingesteld. Deze beroepen zijn bij de rechtbank geregistreerd onder procedurenummers BRE 21/5616 en BRE 21/5617.
Op 12 juli 2022 hebben verzoekers de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. De omgevingsvergunning voorziet in de bouw van een hotel met in totaal 205 hotelkamers en hotelappartementen met bijbehorende voorzieningen zoals restaurants, welness- en fitnessruimten alsmede parkeervoorzieningen. Het hotel heeft een vergunde maximale hoogte van 64,5 meter.
Verzoekers hebben aangevoerd dat zij een spoedeisend belang hebben bij schorsing van de omgevingsvergunning omdat vergunninghoudster begonnen is met grondwerkzaamheden.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de beide bodemprocedures aanvankelijk gepland waren voor behandeling door een meervoudige kamer van de rechtbank op 21 juli 2022 maar dat namens verzoekers te kennen is gegeven dat dit een verhinderdatum betrof.
Inmiddels is bekend dat de behandeling van de beide bodemprocedures zal plaatsvinden op een zitting in november 2022.
3.1
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat door de gemachtigde van vergunninghoudster op 14 juli 2022 het tijdspad voor de realisering van het bouwproject is geschetst. De aannemer is bezig zogeheten CSM-keerwanden in te brengen. Daartoe is een grote CSM-stelling op het bouwperceel geplaatst waarmee deze wanden in de grond worden gefreesd tot een diepte van maximaal 11 meter. Dit ondergronds plaatsen van de wanden vloeit rechtstreeks voort uit de eisen van het waterschap en gebeurt conform de desbetreffende, onherroepelijke, watervergunning. Daarna worden zo spoedig mogelijk de funderingspalen ingebracht. Volgens vergunninghoudster kan de uitspraak van de rechtbank in de bodemprocedures worden afgewacht omdat voor medio 2023 er nog niet bovengronds gebouwd zal worden. Daarbij heeft vergunninghoudster benadrukt dat zij een groot belang heeft om voor 1 oktober a.s. in overeenstemming met de onherroepelijke watervergunning de ondergrondse keerwanden te realiseren en vervolgens de funderingspalen in te brengen. Het gedwongen stoppen daarvan zal een zeer aanzienlijke vertraging en grote financiële schade opleveren in het gehele bouwproces en zal alle noodzakelijke bestellingen van ondergrondse materialen frustreren, terwijl dit in geen enkele verhouding staat tot de actuele belangen van verzoekers, aldus vergunninghoudster. Er zijn volgens haar voor verzoekers geen spoedeisende belangen in het geding omdat alles ondergronds blijft.
3.2
Deze informatie is op 14 juli 2022 doorgestuurd naar verzoekers met de vraag of dit aanleiding geeft om de verzoeken om voorlopige voorziening in te trekken en de zitting van de rechtbank in november af te wachten.
3.3
Bij brief van 20 juli 2022 heeft de gemachtigde van verzoekers te kennen gegeven dat de verzoeken niet zullen worden ingetrokken. Hij heeft aangevoerd dat, wanneer de volledige fundering van het kolossale gebouw is gerealiseerd, inclusief de parkeergarage en de begane grondvloer op 8 meter + NAP, een miljoeneninvestering is gedaan. Verzoekers vrezen dat dit een claim legt op de belangenafweging indien zij pas een verzoek om schorsing van de omgevingsvergunning indienen op het moment dat begonnen wordt met de bovengrondse bouw van het hotel. Daarbij hebben zij benadrukt dat het geen standaardfundering voor een eenvoudig bouwwerk betreft.
3.4
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaan verzoekers met deze redenering voorbij aan het gegeven dat de rechtbank uitspraak zal hebben gedaan over de rechtmatigheid van (de besluiten op de bezwaren tegen) de omgevingsvergunning voordat de bovengrondse bouw een aanvang zal hebben genomen. Aangezien de rechtmatigheid wordt getoetst kan de rechtbank geen gewicht toekennen aan een miljoeneninvestering die vergunninghoudster heeft gedaan op basis van een vergunning die nog niet onherroepelijk is. Daar komt bij dat de rechtbank, ingeval de uitspraak vertraging dreigt op te lopen, op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb zo nodig een voorlopige voorziening kan treffen. Het zijn twee omvangrijke bodemzaken en de meervoudige kamer van de rechtbank zal op dat moment, beter dan de voorzieningenrechter op dit moment, een belangenafweging kunnen maken met inachtneming van (een voorlopig oordeel over) de rechtmatigheid van de bestreden besluiten.
De belangenafweging die de voorzieningenrechter op dit moment moet maken, los van het rechtmatigheidsoordeel, valt uit in het voordeel van vergunninghoudster. Zij beschikt over een onherroepelijke watervergunning op grond waarvan de CSM-keerwanden geplaatst kunnen worden. Aansluitend wordt gebruik gemaakt van de nog niet onherroepelijke omgevingsvergunning. Dat geschiedt voor rekening en risico van vergunninghoudster, maar dat laat onverlet dat vergunninghoudster wel reeds financiële verplichtingen is aangegaan. Indien bij aanvang van de bovengrondse bouw blijkt dat de omgevingsvergunning onrechtmatig is, dan kunnen de ondergrondse investeringen dienstbaar zijn aan een kleiner bouwplan, dat binnen het geldende bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]” past. Ingevolge dit bestemmingsplan heeft het perceel onder meer de bestemming “Horecadoeleinden” en mag ter plaatse een hotel opgericht worden met een plint op begane grondniveau tot minimaal het niveau van 13,40 meter + ANP, met daar bovenop 16 bouwlagen tot een maximale hoogte van 52 meter. Anders dan verzoekers is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit niet gezien kan worden als een eenvoudig bouwwerk.
4. Dit leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 2 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier R.P. Broeders, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.