ECLI:NL:RBZWB:2022:963
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beslissing over geheimhouding van stukken in belastingzaak met inspecteur van de Belastingdienst
Op 24 februari 2022 heeft de geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over een verzoek tot geheimhouding van bepaalde stukken in een belastingzaak. De zaak betreft een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst, waarbij de inspecteur op 12 november 2021 een verweerschrift indiende en op 8 december 2021 aanvullende stukken aanleverde. De inspecteur verzocht om geheimhouding van verschillende documenten, waaronder geschoonde versies van bijlagen en een memo over dividendstripping. De geheimhoudingskamer heeft besloten om geen mondelinge behandeling te houden, omdat de belanghebbende voldoende schriftelijk had kunnen reageren op de redenen voor geheimhouding.
De geheimhoudingskamer heeft de verzoeken van de inspecteur beoordeeld aan de hand van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het belang van de inspecteur bij geheimhouding werd afgewogen tegen het belang van de belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van de stukken. De kamer oordeelde dat de inspecteur gewichtige redenen had om geheimhouding te verzoeken voor bepaalde documenten, zoals de geschoonde versies van bijlagen en interne verslagen, omdat deze onder de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad vallen. Voor andere delen van de stukken, zoals het memo over dividendstripping, werd geheimhouding slechts gedeeltelijk gerechtvaardigd.
De beslissing van de geheimhoudingskamer houdt in dat de inspecteur de keuze moet maken om de beslissing na te leven of niet, met mogelijke gevolgen voor de hoofdzaak. De hoofdzaak is gepland voor een zitting op 24 maart 2022. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om tegen deze beslissing hoger beroep in te stellen gelijktijdig met het hoger beroep tegen de hoofdzaak.