In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma, vertegenwoordigd door de vennoten, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018, die is opgelegd vanwege het privégebruik van een auto. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 10.855 vastgesteld, evenals een verzuimboete van € 1.085 en belastingrente van € 1.363. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd, omdat de auto in de genoemde periode voor privédoeleinden is gebruikt, waaronder woon-werkverkeer. De rechtbank oordeelde dat de rittenadministratie van de belanghebbende gebreken vertoonde en niet betrouwbaar was, waardoor de inspecteur de naheffingsaanslag op basis van de goedkeuring van de staatssecretaris van Financiën heeft mogen vaststellen. De rechtbank heeft de verzuimboete gematigd tot € 1.030, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. Het beroep van de belanghebbende is ongegrond verklaard.