Overwegingen
1. Bij eiseres was in dienst de heer [naam werknemer] (werknemer). Op 8 juni 2018 heeft de werknemer zich ziek gemeld. Bij besluit van 22 augustus 2019 is aan de werknemer, met inachtneming van een verkorte wachttijd, per 16 september 2019 een IVA-uitkering toegekend.
De arbeidsovereenkomst met de werknemer is beëindigd per 17 september 2019.
Eiseres heeft een aanvraag gedaan voor compensatie van de aan de werknemer betaalde transitievergoeding.
Met het besluit van 6 mei 2020 is aan eiseres meegedeeld dat zij recht heeft op compensatie van de transitievergoeding tot een bedrag van € 27.963,16. Dit bedrag is ook aan haar uitbetaald.
Bij primair besluit 1 heeft het UWV, onder intrekking van het besluit van 6 mei 2020, de aanvraag om compensatie alsnog afgewezen.
Bij primair besluit 2 heeft het UWV het bedrag van € 27.963,16 teruggevorderd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. In het bestreden besluit is alleen primair besluit 1 heroverwogen. Uit het bezwaarschrift blijkt echter dat eiseres zich ook op het standpunt heeft gesteld dat ten onrechte wordt teruggevorderd. Het UWV had dan ook primair besluit 2 bij de heroverweging moeten betrekken. Dat eiseres primair besluit 2 niet als bijlage bij het bezwaarschrift heeft gevoegd maakt dat niet anders. Het overleggen van het besluit waartegen het bezwaar is gericht is immers niet dwingend voorgeschreven in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu uit het bezwaarschrift duidelijk blijkt dat het ook de bedoeling is om bezwaar te maken tegen primair besluit 2, had het UWV dat besluit moeten betrekken bij zijn heroverweging. Nu dat niet is gedaan, kan het bestreden besluit niet gezien worden als een volledige heroverweging en komt het om die reden voor vernietiging in aanmerking.
Ter zitting heeft het UWV gesteld dat als primair besluit 1 zou komen te vervallen daarmee ook de terugvordering komt te vervallen. De gronden die gericht zijn tegen de terugvordering zijn identiek aan de gronden die zijn aangevoerd tegen de weigering om een compensatievergoeding te verstrekken Daarom is met beoordeling van die gronden ook een oordeel gegeven over de terugvordering. Eiseres heeft ook geen afzonderlijke gronden tegen de hoogte van de terugvordering aangevoerd.
3. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is in geschil of het UWV op goede gronden het eerdere besluit tot toekenning van compensatie heeft herzien en op goede gronden de eerder betaalde compensatie heeft teruggevorderd.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat voor haar volstrekt onduidelijk is waarom ruim een half jaar later op de toekenning van een compensatie wordt teruggekomen. Eiseres vraagt zich af of de termijn van 8 maanden die UWV hanteert tussen de toekenning en de intrekking daarvan correct is en getuigt van goed bestuur. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur en dat daarom niet teruggevorderd kan worden.
Door de toezegging van de IVA-uitkering aan de werknemer per 16 september 2019, stond zijn recht op transitievergoeding bij beëindiging van het dienstverband onomstotelijk vast. Het was duidelijk dat de werknemer kort na toekenning van de IVA zou overlijden (werknemer is 24 september 2019 overleden) en daarom is de arbeidsovereenkomst eerder beëindigd op 17 september 2019.
Eiseres verzoekt de rechtbank de weeffout in de regeling - dat geen rekening gehouden kan worden met uitzonderlijke omstandigheden - te herstellen. Eiseres verwijst naar de aangezwengelde discussie over de uitvoering versus interpretatie van bepaalde wetten. De wet en de toepassing van de wet behoort voor de bestuursrechter de ondergrens van het fatsoen te zijn en niet het hoogst haalbare.
6. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat niet voldaan is aan de voorwaarden om voor vergoeding van de betaalde transitievergoeding in aanmerking te komen, omdat de arbeidsovereenkomst is beëindigd voordat de termijn van 2 jaar arbeidsongeschiktheid is verstreken. Ter zitting heeft het UWV daaraan toegevoegd dat eiseres had kunnen weten dat het besluit van 6 mei 2020 onjuist was. Het UWV kon daarom terugkomen op dit toekenningsbesluit en alsnog tot een afwijzing van de aanvraag om compensatie komen. De eerder betaalde compensatie moet daarom terugbetaald worden.
Is voldaan aan de voorwaarden voor compensatie van de transitievergoeding?
7. In artikel 7:673e, eerste lid, van het Burgerlijk wetboek (BW) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan voldaan moet zijn om in aanmerking te komen voor compensatie van de betaalde transitievergoeding. Een van die voorwaarden is dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd na de periode dat de werknemer 2 jaar arbeidsongeschikt is geweest.
8. De tekst van de wet is duidelijk. Dat betekent dat er geen ruimte is voor nadere uitleg van de bepaling. Dit zou alleen anders zijn als er sprake is van een kennelijke misslag of omissie van de wetgever, de letterlijke uitleg van de wettekst onmiskenbaar indruist tegen de kennelijke bedoeling van de wetgever, dan wel een louter grammaticale lezing de betreffende bepaling berooft van elke of vrijwel elke zin.Van een dergelijke situatie is geen sprake. Uit de wetsgeschiedenis blijkt immers dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is geweest om alleen in die situatie dat er sprake is geweest van een langdurige arbeidsongeschiktheid een compensatie te geven voor de betaalde transitievergoeding.Onder langdurige arbeidsongeschiktheid wordt dan verstaan een periode van tenminste 104 weken.Daarbij is overwogen dat in die situatie sprake is van een onwenselijke cumulatie van financiële verplichtingen. De werkgever heeft dan immers al gedurende tenminste 104 weken het loon doorbetaald en kosten gehad voor de re-integratie. Als daarbovenop ook nog de kosten van de transitievergoeding voor rekening van de werkgever komen, wordt dat vaak als onrechtvaardig ervaren.
9. Niet in geschil is dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd na de periode van 2 jaar arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Na ziekmelding van de werknemer per 8 juni 2018 is de arbeidsovereenkomst namelijk beëindigd op 17 september 2019. Eiseres heeft daarom geen recht op compensatie van de betaalde transitievergoeding. Het feit dat een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd is toegekend, maakt dit niet anders. Het argument van eiseres ter zitting dat de wetgever werkgevers in deze situatie verplicht om slapende dienstverbanden aan te houden, wordt niet gevolgd. Onder een slapend dienstverband wordt immers verstaan een dienstverband dat na 2 jaar arbeidsongeschiktheid niet wordt opgezegd terwijl de werkgever daartoe wel bevoegd is.Daarbij komt dat eiseres, anders dan werkgevers die gedurende 2 jaar loon tijdens ziekte hebben betaald, minder te maken heeft met een cumulatie van financiële verplichtingen. De dienstbetrekking is immers al binnen de twee jaar beëindigd. Hoewel de keuze van eiseres om al vóór afloop van de 2 jaar tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen, begrijpelijk is in het licht van de medische situatie van werknemer, betekent dit niet dat afgeweken kan worden van de duidelijke wettekst. Het UWV heeft dan ook terecht gesteld dat de eerdere toekenning van compensatie onjuist is geweest. De vervolgvraag is of het UWV op deze toekenning terug mocht komen.
Was het UWV bevoegd om op de eerdere toekenning terug te komen?
10. Het UWV heeft ter zitting gesteld dat aan de intrekking van de toegekende compensatie artikel 7:673e, vijfde lid van het BW ten grondslag ligt. Deze bepaling is dwingendrechtelijk geformuleerd. Dit betekent echter niet dat het UWV altijd tot intrekking moet overgaan als ten onrechte een compensatie is toegekend. Er kan immers sprake zijn van bijzondere omstandigheden, waarbij strikte toepassing van dwingendrechtelijke bepalingen zozeer in strijd is te achten met algemene rechtsbeginselen dat op die grond toepassing daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn.
Het is daarbij vaste rechtspraak dat een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toekomt een gemaakte fout te herstellen, mits de intrekking niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
11. Niet in geschil is dat uit het aanvraagformulier duidelijk blijkt dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd voordat de werknemer 2 jaar arbeidsongeschikt was. Met het besluit van 6 mei 2020 is echter zonder enig voorbehoud aan eiseres een compensatie toegekend. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat zij geen enkele reden had om te twijfelen aan de rechtmatigheid van deze toekenning. Daarbij heeft eiseres gewezen op de bijzondere situatie dat er sprake was van toekenning van een IVA-uitkering na een verkorte wachttijd.
12. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiseres, gelet op deze bijzondere situatie, niet wist dat de toekenning ten onrechte had plaatsgevonden. Nu het hier om relatief nieuwe wetgeving gaat waarover ten tijde in geding nog geen rechtspraak was gevormd, niet in geschil is dat aan de overige voorwaarden voor compensatie is voldaan, en met inachtneming van de bijzondere situatie, is de rechtbank van oordeel dat het eiseres ook niet redelijkerwijs duidelijk hoefde te zijn dat er ten onrechte een compensatie werd toegekend. Het argument van het UWV dat er op de website expliciete informatie staat over een dergelijke situatie maakt dit niet anders, nu niet gebleken is dat deze informatie ook al ten tijde van de aanvraag door eiseres op de website stond. Van belang is verder dat het voor het UWV kennelijk bij de beslissing op de aanvraag eveneens niet zondermeer duidelijk was dat er in dit geval geen recht bestond op compensatie, gelet op het feit dat toen de compensatie is toegewezen. Dit was ook in de periode daarna het geval, nu pas na ruim 7 maanden, na evaluatie van de uitvoering van de regeling door het UWV, terug is gekomen op de eerdere toekenning. Verder acht de rechtbank nog van belang dat in de wetsgeschiedenis de herzieningsbepaling van artikel 7:673e, vijfde lid van het BW wordt toegelicht aan de hand van de situaties dat de werkgever op zijn aanvraag bewust of onbewust onjuiste informatie heeft verstrekt.Hiervan is in de situatie van eiseres geen sprake.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat intrekking van het toekenningsbesluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De intrekking van het toekenningsbesluit kan daarom geen stand houden. Dit betekent dat eiseres recht heeft op compensatie conform het toekenningsbesluit van 6 mei 2020 en dat de terugvordering komt te vervallen.
14. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien, door de primaire besluiten 1 en 2 te herroepen.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het UWV wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank voor beroep vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1). De kosten voor bezwaar worden vastgesteld op € 541,00 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,00 en een wegingsfactor 1).