Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 24 februari 2022, is het beroep van belanghebbende tegen de afwijzing van zijn verzoek om teruggaaf van dividendbelasting ongegrond verklaard. De zaak betreft de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2006 tot en met 2011, die door de inspecteur van de Belastingdienst op 10 december 2015 zijn afgewezen. Belanghebbende heeft gesteld dat hij recht heeft op teruggaaf op basis van het Unierecht, omdat hij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). De inspecteur heeft echter aangevoerd dat belanghebbende naar Nederlandse maatstaven transparant is en daarom niet in aanmerking komt voor teruggaaf.
De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om zijn beroep nader te motiveren. Ondanks deze gelegenheid heeft belanghebbende geen reactie gegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de teruggaafverzoeken terecht heeft afgewezen, omdat belanghebbende niet heeft ingestemd met een vervangende betaling zoals vereist door de Hoge Raad. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor tegemoetkoming op basis van de regeling van de afdrachtvermindering.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen recht bestaat op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting, aangezien er geen recht op teruggaaf is. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, ook voor zover het is ingesteld namens een participant in het fonds, omdat de inspecteur het bezwaar van de participant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Tot slot heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.