Op 10 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetprocedure. Het verzet was ingesteld door [gemachtigde] tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 16 maart 2021, waarin het beroep van [gemachtigde] namens [belanghebbende] niet-ontvankelijk was verklaard wegens het ontbreken van een machtiging. De rechtbank heeft het verzet behandeld tijdens een zitting op 29 november 2021, waarbij [gemachtigde] werd gehoord.
In het verzetschrift werden gronden ingediend tegen de uitspraak op bezwaar, maar niet tegen de beslissing van de rechtbank. [gemachtigde] stelde dat de rechtbank een machtiging had moeten opvragen bij de heffingsambtenaar, maar de rechtbank oordeelde dat het aan de indiener van het beroep is om te voldoen aan de ontvankelijkheidseisen. De rechtbank concludeerde dat er geen schriftelijke machtiging was overgelegd bij het beroepschrift en dat [gemachtigde] eerder was gewezen op deze tekortkoming.
De rechtbank verwierp het standpunt van [gemachtigde] dat het niet zijn verantwoordelijkheid was om de machtiging te overleggen. De rechtbank oordeelde dat het verzuim niet in verzet kon worden hersteld en verklaarde het verzet ongegrond. Tevens werd het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.