4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1 Ten aanzien van feit 1
Feiten en omstandigheden
Op 4 april 2016 komt in de haven van Antwerpen het schip [naam 3] aan met aan boord container [nummer 2] . Deze container is afkomstig van het bedrijf [naam 4] te Curaçao en is geadresseerd aan het bedrijf [naam 1] te Sint Philipsland. Uit het routeschema kan worden afgeleid dat de container op 8 maart 2016 in Willemstad (Curaçao) op het schip [naam 5] is gezet. Op 19 maart 2016 is de container in Kingston (Jamaica) overgeladen op het schip [naam 3] .
Het is een feit van algemene bekendheid dat de haven van Antwerpen voor een zeeschip slechts bereikbaar is, via het binnen de grenzen van Nederland gelegen gedeelte van de Westerschelde.
De douane te Antwerpen heeft de container op 5 april 2016 via een scanapparaat gecontroleerd en daarbij afwijkingen geconstateerd, waarna op 6 april 2016 is overgegaan tot een fysieke controle. De lading zou "scrap cardboard paper" moeten betreffen maar in vier balen met samengeperst karton worden pakketten met wit poeder aangetroffen. Met behulp van een uitgevoerde test wordt het witte poeder indicatief positief getest voor wat betreft de aanwezigheid van cocaïne. In totaal worden 372 pakketten geteld met een totaalgewicht van 392,9 kilogram.
De politie in België is overgegaan tot staalname van de verschillende gewaarmerkte pakketten. Deze stalen zijn in plastic potjes bewaard en er zijn 21 stalen overgedragen aan de politie in Nederland. De Nederlandse politie is eveneens overgegaan tot indicatief testen en met behulp van de MMC NARCOTEST is een positieve testuitslag vastgesteld voor de aanwezigheid op cocaïne. Uiteindelijk heeft het NFI ook een monster onderzocht en is tot dezelfde conclusie gekomen. Er kan worden vastgesteld dat het om cocaïne gaat.
Nadat de cocaïne in beslag genomen is, wordt container [nummer 2] vrijgegeven voor levering aan [naam 1] . Verdachte en zijn zus zijn de vennoten van dit bedrijf. Op 8 april 2016 wordt verdachte door zijn zus gebeld. In het opgenomen telefoongesprek wordt door verdachte verbaasd en opgelucht gereageerd op de vrijgegeven status. Op 12 april 2016 is de container afgeleverd op het adres van [naam 1] in Sint Philipsland. Verdachte heeft zich beziggehouden met het lossen van de container. De daar aanwezige vrachtwagenchauffeurs hebben in hun politieverhoor verklaard dat verdachte daarbij gehaast is overgekomen. Volgens chauffeur [naam 6] is hij, met de kennis achteraf, op een verkeerd tijdstip ter plaatse gekomen. Een arrestatieteam heeft verdachte aangehouden.
In een opgenomen telefoongesprek tussen verdachte en een onbekende vrouw, kort na diens aanhouding, wordt door de vrouw gezegd
‘dat dit gezeik er aan zat te komen’. Verdachte antwoordt hierop en zegt
’dat hij wist dat ze zouden komen halen en het alleen de vraag was wanneer’. ‘
Hij zag steeds een auto voorbij rijden met 2 mensen erin. Later een auto met 4 mensen erin. Hij dacht dat klopt niet. Ineens ging er een lichtje bij hem op en hij dacht dat is de politie. Hij belde daarop zijn zus op en zei blijf weg jou moeten ze niet meenemen.’
Overige van belang zijnde elementen
Uit het onderzoek komt naar voren dat kort daarvoor, op 17 maart 2016, een soortgelijke situatie zich heeft voorgedaan. Op deze datum is container [nummer 1] in de haven van Antwerpen afgeleverd. De afzender is [naam 4] te Curaçao, de ontvanger is [naam 1] . In deze container is door de douane van Antwerpen 608 kilogram cocaïne aangetroffen en in beslag genomen. Die container is vervolgens vrijgegeven en bij [naam 1] afgeleverd. De politie heeft niemand aangehouden.
Verdachte en zijn zus verklaren dat zij door het inklaringsbedrijf [naam 7] op de hoogte zijn gebracht dat in container [nummer 1] verdachte pakketjes hebben gezeten. Zij hebben daarna hun advocaat hierover ingelicht. Nadat er in de twee voornoemde containers in Antwerpen cocaïne is ontdekt, is een derde container ( [nummer 3] ), op verzoek van [naam 1] zelf, omgeleid en verscheept naar de haven van Rotterdam.
Tijdens de doorzoeking in het bedrijfspand van [naam 1] worden foto’s aangetroffen waarop vacuüm verpakkingen zijn te zien (met vermoedelijk hasjiesj), alsmede platte pakken papier, welke vierkant op een pallet zijn geladen. Door deze wijze van beladen ontstaat er in het midden een holle ruimte. De foto’s lijken te zijn gemaakt in de loods van [naam 1] . In de loods wordt tijdens de doorzoeking een identiek geladen pallet aangetroffen. Voorts zijn in het bedrijfspand, tijdens de doorzoeking, plastic zakken in beslag genomen met restanten van onbekend gebleven verdovende middelen.
Onderzoek Roebuck
Verdachte heeft verklaard dat hij in het verleden zaken heeft gedaan met [naam 2] uit Brazilië. Dit is door [naam 2] bevestigd. [naam 2] is op 17 december 2015 in Nederland aangekomen, een dag nadat drie containers met oud papier afkomstig van het bedrijf van [naam 2] uit Brazilië, bestemd voor [naam 1] , in de haven van Rotterdam zijn aangekomen. Deze containers zijn niet gecontroleerd in de haven. Zij hebben elkaar in december 2015 ontmoet. [naam 2] wordt op 31 december 2015 op Schiphol aangehouden omdat hij en zijn meereizende vrouw in het bezit zijn van 273.435 euro cash. Zij kunnen de herkomst van dit bedrag niet verklaren. Uit berichtenverkeer op de telefoons van [naam 2] blijkt dat er op 23 december 2015 een overdracht van een geldbedrag heeft plaatsgevonden in een hotel in Eindhoven. Op 24 december 2015 heeft [naam 2] in een bericht geschreven dat [verdachte] 25% van het product heeft gekregen. Op 30 december 2015 heeft [naam 2] in berichten genoteerd dat [verdachte] de investeerder is, hij 1.985.000 euro heeft gekregen en [naam 2] maar 235.000 euro. [naam 2] bevestigt in zijn verhoor bij de politie dat met [verdachte] , [verdachte] wordt bedoeld. Tot slot blijkt uit onderzoek naar het e-mailverkeer van [naam 1] dat [naam 2] zijn e-mailaccount en wachtwoord ter beschikking heeft gesteld aan verdachte. Op dit e-mailaccount is door verdachte en [naam 2] over en weer gecommuniceerd.
Het opzet (de wetenschap) van verdachte
De rechtbank stelt voorop dat er in totaal ongeveer 392 kilogram cocaïne in container [nummer 2] is aangetroffen en dat het hierbij dus ging om een miljoenentransport, waarvan mag worden aangenomen dat dit niet aan willekeurig gekozen personen wordt toevertrouwd. Daarom acht de rechtbank het zeer onaannemelijk dat er bij een dergelijk transport volstrekt onwetende personen worden betrokken. Dit brengt immers enorme risico’s met zich, zoals het risico dat diegene het ontdekt en zich de waardevolle drugs zou toe-eigenen of zou besluiten de politie in te lichten.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat container [nummer 1] en container [nummer 2] , waarin respectievelijk 608,1 kilogram en 392,9 kilogram cocaïne zijn ontdekt, bestemd zijn voor [naam 1] . Dat wil zeggen dat er tweemaal een zeer grote hoeveelheid cocaïne in containers voor dit bedrijf is aangetroffen. Verdachte is, samen met zijn zus, de verantwoordelijk vennoot van dit bedrijf. Verdachte heeft zich ook beziggehouden met het uitladen van container [nummer 2] . Zowel de chauffeur van die container, Van Werd, als een andere daar aanwezige chauffeur, [naam 6] , noemen dat verdachte of de vader van verdachte een gehaaste indruk maken. Getuige [naam 6] concludeert achteraf dat hij, kennelijk, op het verkeerde tijdstip bij hem gearriveerd is.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte met betrekking tot de beide containers wijzen op wetenschap van de aanwezigheid van cocaïne daarin en betrokkenheid bij de invoer daarvan. In de eerste plaats heeft verdachte alleen zijn advocaat en het inklaringsbedrijf [naam 7] benaderd, nadat in maart 2016 de afwijkende pakketten in container [nummer 1] zijn ontdekt. De verdachte heeft nagelaten om de leverancier om opheldering te vragen, de havenautoriteiten niet gesproken en heeft evenmin de politie in kennis gesteld. Dit komt zeer onlogisch op de rechtbank over, tenzij het bewust de bedoeling is geweest om de autoriteiten niet in te lichten. In de tweede plaats blijkt uit het opgenomen telefoongesprek, dat verdachte met zijn zus heeft gevoerd, dat zij verbaasd zijn over de vrijgegeven status van container [nummer 2] . In het politieverhoor heeft verdachte verklaard dat hij opgelucht was. De rechtbank beschouwt deze reactie als een onderstreping van het malafide karakter dat het transport heeft. Indien het namelijk louter een reguliere levering van papier of karton betreft, waarvan de containerstatus niet meer geblokkeerd is, is goed voorstelbaar dat men juist niet verbaasd zou reageren. In dat geval gaat men immers uit van een legitiem transport en wekt het geen verbazing dat de blokkade van de container verdwijnt. De reactie van verdachte is juist het tegenovergestelde daarvan. Dit duidt erop dat verdachte wel degelijk op de hoogte is van het strafbare karakter van de lading. In de derde plaats is het hoogst opmerkelijk dat de bestemming van de volgende container, nadat er tweemaal cocaïne in de haven van Antwerpen is ontdekt, is gewijzigd naar de haven van Rotterdam. Uit het getuigenverhoor van [naam 8] blijkt dat dit op initiatief is gebeurd van het bedrijf [naam 1] zelf. Bovendien worden er door verdachte en zijn zus wisselende verklaringen afgelegd over de reden van het wijzigen van deze bestemming. Zijn zus heeft bij de politie verklaard dat het een kostenbesparing betreft en zij drukte bij de grens willen voorkomen. Verdachte heeft bij de politie juist verklaard dat hierop nog geen actie was ondernomen, nu de (factuur)gegevens niet bekend waren. Deze verklaringen staan haaks op elkaar. Het omboeken van de bestemming van container [nummer 3] is daarom onverklaarbaar. De gewijzigde bestemming is volgens de rechtbank blijkbaar ingegeven om een controle in de haven van Antwerpen te omzeilen.
De rechtbank ziet verder bevestiging voor de wetenschap en betrokkenheid van verdachte bij de criminele invoer in het opgenomen gesprek dat hij op 12 april 2016 met een vrouw heeft gevoerd na zijn aanhouding. De vrouw zegt onder meer:
‘dat dit gezeik eraan zat te komen'waarop verdachte antwoordt:
‘dat hij wist dat ze zouden komen halen, maar het was de vraag wanneer.’ ‘Hij zag steeds een auto voorbij rijden met 2 mensen erin. Later een auto met 4 mensen erin. Hij dacht dat klopt niet. Ineens ging er een lichtje bij hem op en hij dacht dat is de politie. Hij belde daarop zijn zus op en zei blijf weg jou moeten ze niet meenemen.’De rechtbank leidt uit dit telefoongesprek af dat verdachte rekening heeft gehouden met een inval van de politie en een arrestatie.
Bij de doorzoeking op het bedrijventerrein van [naam 1] zijn bovendien foto’s aangetroffen waarop vacuüm verpakkingen met verdovende middelen staan afgebeeld. Daarnaast is in de bedrijfsruimte fotografisch vastgelegd hoe een pallet geladen kan zijn, zodat een ruimte wordt gecreëerd waarin heimelijk iets kan worden meegenomen. In de loods zijn tevens plastic zakken met restanten van verdovende middelen aangetroffen. Volgens de rechtbank komt hiermee vast te staan dat in het bedrijf van verdachte een smokkelmethode voor drugs is onderzocht en moeten verdovende middelen, getuige de restanten daarvan, in de loods aanwezig zijn geweest.
Voorts is uit onderzoek Roebuck gebleken dat er sterke aanwijzingen zijn dat verdachte eerder betrokken was bij criminele activiteiten rondom invoer van containers. Tussen verdachte en [naam 2] is het tot een treffen gekomen in december 2015. [naam 2] is op 17 december 2015 in Nederland aangekomen, een dag na de aankomst van drie containers in de haven van Rotterdam, afkomstig van het bedrijf van [naam 2] en bestemd voor [naam 1] . Rond deze datum vindt een aanzienlijke geldoverdracht plaats. Op 31 december 2015 heeft [naam 2] € 273.435 cash voorhanden en in zijn telefoon, waaronder een PGP-toestel, worden berichten aangetroffen waarin staat dat verdachte 25% van het product heeft gekregen, verdachte de investeerder is en € 1.985.000,- zou hebben ontvangen. Tot slot heeft verdachte ook de beschikking over het e-mailaccount van [naam 2] waarop over en weer kon worden gecommuniceerd.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er in het criminele milieu, met name in de internationale drugshandel, gebruik gemaakt wordt van PGP-toestellen om versleutelde berichten te versturen en er grote hoeveelheden cash geld in omgaan. Het is ook algemeen bekend dat criminelen elkaar toegang geven tot een e-mailaccount en daar concept-berichten aanmaken die door de ander kunnen worden gelezen. Deze berichten kunnen steeds worden aangepast, waardoor de communicatie doorlopend blijft voortbestaan. Omdat het concept-berichten betreft en deze niet worden verzonden, kunnen deze niet worden onderschept door justitiële autoriteiten.
Conclusie:
Gelet op al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang beschouwd, kan het niet anders zijn dat verdachte op de hoogte is geweest van en betrokken is geweest bij de invoer van ongeveer 392 kilogram cocaïne. Het opzet/de wetenschap van verdachte op dit transport van verdovende middelen is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Het verweer van de verdediging moet worden verworpen.
4.3.2.2 Ten aanzien van feit 2
Verdachte wordt onder feit 2 het opzettelijk bezit van 392 kilogram cocaïne verweten. Voor het begrip aanwezig hebben is niet noodzakelijk dat de verdovende middelen verdachte toebehoren, noch dat hij enige beschikkingsmacht en/of beheersbevoegdheden heeft ten aanzien van die verdovende middelen. Daarvan is uit het dossier ook niet gebleken. Het is in dit verband voldoende indien de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de dader bevinden.
De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen echter tot de conclusie dat de aangetroffen 392 kilogram cocaïne zich op geen enkel moment in de machtssfeer van verdachte hebben bevonden. De rechtbank zal bij deze stand van zaken verdachte vrijspreken van het onder feit 2 ten laste gelegde.
4.3.2.3 Ten aanzien van feit 3
Partiële vrijspraak met betrekking tot het witwassen van de heftruck
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken voor het witwassen van de heftruck (model: Linde HD30). Verdachte heeft deze heftruck nooit verworven, voorhanden gehad, er gebruik van gemaakt, deze overgedragen of omgezet omdat de feitelijke levering van deze heftruck niet heeft plaatsgevonden. Het verrichten van een aanbetaling van € 43.000, de afspraak om twee afgeschreven heftruck-modellen in te ruilen, het opmaken van een orderbevestiging en factuur heeft hooguit
een recht op leveringvoor [naam 1] doen ontstaan. Omdat een daadwerkelijke overdracht echter nooit heeft plaatsgevonden, zijn de delictsbestanddelen van het witwassen niet vervuld.
Algemene overweging
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel
“afkomstig uit enig misdrijf”, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Stappenplan
Bij de beoordeling of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen zal gebruik gemaakt worden van het in de jurisprudentie ontwikkelde stappenplan. In de eerste plaats is het Openbaar Ministerie verantwoordelijk voor het aandragen van feiten omstandigheden die een vermoeden rechtvaardigen dat een voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is
(stap I). Van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft waaruit blijkt dat de ten laste gelegde voorwerpen
nietvan misdrijf afkomstig zijn
(stap II). Die verklaring moet concreet, verifieerbaar, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn
(stap III). Als de verdachte een zodanige verklaring geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Als een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen
(stap IV). Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moet ten slotte worden beoordeeld of ondanks de verklaringen van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig (eigen) misdrijf afkomstig is
(stap V).
Vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt voorop dat, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 2 aanhef, onder A juncto artikel 10, vijfde lid van de Opiumwet. Verdachte heeft in de periode van 1 april 2016 tot en met 12 april 2016 in totaal 392 kilogram cocaïne Nederland ingevoerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat daarmee grote geldbedragen worden verdiend. Het gaat daarbij echter niet om een misdrijf dat is gepleegd voorafgaand aan het verwerven dan wel voorhanden hebben van de vermogensbestanddelen, waarvan verdachte wordt verweten dat daarbij sprake is van witwassen. Daarnaast zijn er wel, zoals hiervoor is overwogen, aanwijzingen dat verdachte eerder betrokken is geweest bij criminele activiteiten rondom de invoer van containers.
Kasopstelling
Er is een onderzoek ingesteld naar het contant geld waarvan verdachte gebruik gemaakt zou kunnen hebben, tussen 1 januari 2014 en 28 april 2016, door een kasopstelling in het dossier op te nemen.
De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat verdachte voor in totaal € 9.210 aan contant geld voorhanden heeft gehad door bankopnamen bij de geldautomaat. Verder is duidelijk geworden dat, bij een doorzoeking in een woning aan de [adres 2] (waar verdachte regelmatig bij zijn ex-partner heeft verbleven) € 46.980 aan contant geld is aangetroffen. In de vrachtwagen van het bedrijf [naam 1] is € 560 aangetroffen. In totaal is er dus € 9.210 - € 46.980 - € 560 = € 38.330 aan contanten voorhanden geweest, waarvan volgens de politie niet duidelijk is wat de herkomst is.
Verdachte heeft daarnaast een aantal grote contante uitgaven gedaan. Er zijn twee contante stortingen verricht van € 27.500 en € 18.200. Daarnaast komt uit het dossier naar voren dat verdachte een aantal voertuigen heeft gekocht. Bij de aanschaf van deze voertuigen is telkens een ander voertuig ingeruild en heeft de (bij)betaling contant plaatsgevonden. Uit de kasopstelling kan worden afgeleid dat er een Mercedes-Benz S500 is aangeschaft voor een bedrag van € 36.300, een Mercedes-Benz S600 Maybach waarvoor € 60.529 contant betaald is en een Mercedes GLC voor € 51.500. Tot slot is er een contante aanbetaling verricht voor een nieuwe heftruck van € 43.000.
Uit de kasopstelling kan worden geconcludeerd dat er voor in totaal (€ 38.330 + € 27.500 + € 18.200 + € 36.300 + € 60.529 + € 51.500 + € 43.000) =
€ 275.419meer contant is uitgegeven dan verdachte voorhanden zou kunnen hebben.
Met betrekking tot de inkomsten van verdachte wordt vastgesteld, op basis van een analyse van de bankrekeningen van verdachte, dat hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 april 2016 voor in totaal € 123.416 euro aan inkomsten heeft gegenereerd. Deze inkomsten hebben bestaan uit bankoverschrijvingen van zijn ex-echtgenote, zijn moeder, zijn vader, een storting op eigen rekening en een privé onttrekking van het bedrijf [naam 1] . Het bedrag van € 275.419 dat meer contant is uitgegeven staat niet in verhouding tot de legale inkomsten van verdachte en betreft derhalve onverklaarbaar vermogen.
Gelet op de veroordeling voor de invoer van verdovende middelen, de aanwijzingen voor eerdere betrokkenheid bij dergelijke feiten en nu er sprake is van onverklaarbaar vermogen, is het vermoeden van witwassen gegeven.
Verklaring verdachte (deel I)
Van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit volgt dat het onverklaarbare vermogen niet van misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij zijn hele leven heeft gesport en aan wedstrijden heeft meegedaan. Hij heeft twee jaar op een [naam 10] gewerkt en is vijftien jaar portier geweest. Daarnaast heeft verdachte, in het kader van de aanschaf van de voertuigen, verklaart dat hij munten en postzegels heeft verzilverd voor een bedrag van € 17.000 en drie schilderijen van Herman Brood heeft verkocht voor € 5.000 per stuk, waarmee dus € 15.000 in totaal is gegenereerd.
Verklaring verdachte (deel II)
De verdediging heeft een fiscalist ingeschakeld (belastingadviseur [naam 9] ) die de inkomsten, uitgaven en kasopstelling uit het dossier van nader commentaar heeft voorzien en zijn bevindingen heeft opgenomen in een rapport van 9 april 2021.
Uit het rapport van [naam 9] komt naar voren dat verdachte in de periode voor 2014 al over € 550.400 aan contanten moet hebben beschikt, gelet op inkomsten uit het werk als portier, de [naam 10] , de verkoop van schilderen, postzegels en munten. Daarnaast heeft verdachte tussen 2014 en 2016 bankopnamen gedaan en inkomsten uit overig werk verdiend voor een bedrag van € 118.467. Voorts is de heftruck uit contante middelen van de VOF gefinancierd en niet uit de persoonlijke cashgelden van verdachte. De betaling voor de Mercedes-Benz Maybach S600 moet € 230 hoger worden gewaardeerd op € 60.700.
Tot slot is betoogd dat een deel van het bedrag, dat in de woning van de ex-partner ( [naam 11] ) van verdachte in Baarn is aangetroffen, een opbrengst uit een erfenis van deze vrouw betreft. Het ouderlijk huis dat zij heeft geërfd, heeft zij aan haar zus verkocht en daarvoor is € 34.000 contant ontvangen. Dit bedrag is uit Myanmar meegenomen naar Nederland en aan de [adres 2] bewaard. De verdediging heeft in dat kader een verklaring van de ex-man van [naam 11] , de zus van [naam 11] en de notarisakte toegezonden.
Een deel van de verklaringen van verdachte is door het Openbaar Ministerie nader onderzocht en opgenomen in het procesdossier. Op het onderzoek ter zitting heeft de officier van justitie betoogd dat het rapport van [naam 9] , dat namens verdachte is opgesteld, geen aanleiding voor het Openbaar Ministerie is geweest om nader onderzoek te verrichten.
Het onderzoek van het Openbaar MinisterieTen aanzien van verdachte is de Infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (het ICOV-onderzoek) geraadpleegd. In dit onderzoek zijn onder meer de belastinggegevens van verdachte opgevraagd. Verdachte heeft geen opgave gedaan bij de Belastingdienst van contant geld dat hij heeft bewaard, noch voor 1 januari 2014, noch na deze datum. Omdat er geen aangifte is gedaan van vermogensbelasting gaat de officier van justitie er vanuit dat er geen beginsaldo aan kasgeld aanwezig is geweest.
Verder blijkt uit het verhoor van verdachte dat hij niet meer weet aan wie hij de postzegels en munten heeft verkocht. Verder weigert hij de namen te noemen van de personen aan wie hij de schilderijen heeft verkocht. De verkoop van deze goederen is niet op enigerlei wijze te controleren omdat de personalia van de potentiële kopers niet zijn verstrekt en de verklaring van verdachte niet op enige wijze is onderbouwd. De contante inkomsten hieruit moeten dan ook buiten beschouwing worden gelaten, zo is door de politie in de bankrekeninganalyse en de kasopstelling aangegeven.
Het oordeel van de rechtbank over het beginsaldo en de inkomsten van de kasopstelling
De rechtbank acht de verklaring van verdachte over de contante ontvangsten uit de verkoop van schilderijen, munten en postzegels onaannemelijk. Verdachte heeft nooit de personalia verstrekt van de personen die deze voorwerpen hebben gekocht en heeft evenmin andere stukken overgelegd die deze verklaring ondersteunen. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat deze contante inkomsten niet zijn verdiend. De verklaring over de contante inkomsten van de [naam 10] , het werk als portier en overige werkzaamheden zijn hoogst onwaarschijnlijk. Deze werkzaamheden zijn evenmin met stukken onderbouwd zoals een arbeidscontract of een ander schrijven waaruit blijkt dat er contant is betaald voor de beweerdelijk verleende diensten. Bovendien is de hoogte van het salaris dat verdachte zou hebben ontvangen uit de werkzaamheden als portier (ruim € 500.000) een disproportioneel bedrag. Dit klemt temeer, nu deze inkomsten alleen uit fooien hebben bestaan, zo blijkt uit de bijlagen. De stelling van [naam 9] dat er meer bankopnamen zijn verricht en een contant salaris uit overige werkzaamheden is ontvangen, is niet op enige wijze onderbouwd en behoeft (nu het niet concreet of verifieerbaar is) geen nadere bespreking.
De rechtbank neemt in overweging dat verdachte geen aangifte heeft gedaan van contant vermogen bij de Belastingdienst voor 1 januari 2014, waardoor het beginsaldo uit de kasopstelling niet hoger kan worden vastgesteld dan nihil. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat het bezit van grote contante geldbedragen door privépersonen hoogst ongebruikelijk is vanwege het risico van onder meer brand en diefstal, waarbij het geldbedrag in dergelijke gevallen niet is verzekerd.
TussenconclusieDe rechtbank gaat er derhalve vanuit dat het beginsaldo van verdachte op 0 euro moet worden vastgesteld en dat er niet meerdere legale contanten beschikbaar waren dan in de kasopstelling is aangegeven. Verdachte heeft deze onderdelen uit de kasopstelling onvoldoende kunnen ontzenuwen.
Het oordeel van de rechtbank over het eindsaldo en de uitgaven van de kasopstelling
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte aannemelijk is, voor zover door fiscalist [naam 9] is aangegeven dat een deel van het in Baarn aangetroffen contant geld toebehoort aan [naam 11] . Uit de getuigenverklaring van haar voormalig partner, haar zus en de notariële akte blijkt dat een bedrag van € 34.000 is ontvangen voor de verkoop van een geërfd huis in Myanmar. Het is overigens niet onaannemelijk dat, gelet op de deviezenbeperking in Myanmar, dit bedrag contant meegenomen is naar Nederland. Het bedrag van € 34.000 zal in mindering worden gebracht op het in de woning aangetroffen bedrag van € 46.980. Verdachte heeft dus een contant bedrag van € 12.980 voorhanden gehad. De rechtbank volgt de stelling van [naam 9] ook, voor zover is betoogd dat de heftruck niet moet worden opgenomen als uitgave in de kasopstelling bij verdachte. De orderbevestiging en factuur zijn op naam gesteld van het bedrijf [naam 1] en kunnen dus niet persoonlijk aan verdachte worden toegeschreven. De aankoopsom is ook bekostigd met geld uit de kas van het bedrijf. Dit houdt dan ook in dat in de oorspronkelijke kasopstelling € 43.000 in mindering moet worden gebracht op de uitgaven. Tot slot is in de kasopstelling van [naam 9] , zonder nadere motivering, de Mercedes S500 ter waarde van € 36.300 buiten beschouwing gelaten. De rechtbank ziet, zonder nadere motivering, niet in waarom en houdt het er dan ook voor dat deze contante uitgave niet wordt betwist.
Conclusie
Verdachte heeft in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 april 2016 in totaal een bedrag van (€ 9.210 - € 12.980 - € 560 - € 27.500 - € 18.200 - € 36.300 - € 60.529 - € 51.500) =
€ 198.359meer aan contanten uitgegeven, dan hij op legale wijze beschikbaar heeft gehad. Uit hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan zijn dan dat dit vermogen uit enig (eigen) misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft een deel van dit crimineel vermogen in een woning bewaard en met het andere deel twee auto’s verworven, voorhanden gehouden en hiervan gebruik gemaakt. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde witwassen.
Het verweer van de verdediging slaagt in zoverre niet.