ECLI:NL:RBZWB:2022:868

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
02-820442-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het invoeren van cocaïne en witwassen van voertuigen

Op 23 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het invoeren van 392 kilogram cocaïne en het witwassen van twee Mercedes-Benz voertuigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 50.000, subsidiair 285 dagen vervangende hechtenis. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 26 januari 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het invoeren van cocaïne via de haven van Antwerpen, waar de cocaïne verborgen was in een container met oud karton. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de criminele lading, gezien zijn betrokkenheid bij het bedrijf dat de container ontving en zijn reacties op de vrijgave van de container. De rechtbank vond voldoende bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van de cocaïne, maar sprak hem vrij van het opzettelijk bezit van de cocaïne, omdat deze zich niet in zijn machtssfeer bevond. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het witwassen van de voertuigen, omdat deze verkregen waren uit de opbrengsten van de criminele activiteiten. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, wat leidde tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820442-16
vonnis van de meervoudige kamer van 23 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats]
wonende op het adres [adres 1]
raadsman mr. E. van Reydt, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 januari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt, waarna het onderzoek is gesloten op 23 februari 2022.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van 392 kilogram cocaïne, dan wel een poging daartoe heeft ondernomen. Daarnaast wordt hem verweten dat hij deze hoeveelheid cocaïne voorhanden heeft gehad. Voorts is verdachte witwassen ten laste gelegd ten aanzien van een Mercedes-Benz S600 Maybach, een Mercedes-Benz GLC, een heftruck en een contant geldbedrag van € 46.900.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft gepleegd. De strafbare betrokkenheid bij de invoer en het bezit van cocaïne blijkt uit de bevindingen rondom de containers in de Antwerpse haven en bij [naam 1] , het forensisch onderzoek naar de verdovende middelen, de opgenomen telefoongesprekken, de antecedenten van verdachte en zijn connecties met [naam 2] . Ten aanzien van feit 3 is betoogd dat het in de jurisprudentie ontwikkelde stappenplan van toepassing is. Er is geen sprake van een concreet gronddelict maar er zijn wel voldoende witwasindicatoren. De verklaring van verdachte over de herkomst is summier, onduidelijk, zeer laat aangedragen of ontbreekt. Het Openbaar Ministerie heeft dan ook geen onderzoek hiernaar moeten doen. De Mercedes-Benz Maybach S600, Mercedes-Benz GLC, de heftruck en het geldbedrag van € 46.900 zijn afkomstig uit enig misdrijf.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken terzake het hem verweten (mede)plegen van de (poging tot) invoer van cocaïne en het voorhanden hebben van die cocaïne. Het bewijs van betrokkenheid bij -en wetenschap van- de invoer en bezit van verdovende middelen is ontoereikend. Ten aanzien van het witwassen luidt het primaire standpunt dat verdachte een concrete, verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de voorwerpen zoals opgenomen in het witwasfeit. Het Openbaar Ministerie heeft verzuimd naar aanleiding van deze uitgebreide onderbouwing nader onderzoek te doen. Het subsidiaire standpunt houdt in dat, indien de rechtbank het eenvoudig witwassen bewezenverklaard acht (artikel 420bis1 en 420quater1 Wetboek van Strafrecht), geldt dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het feit is dan niet strafbaar omdat de pleegperiodes zijn gelegen voor de invoering van de strafbaarstelling van eenvoudig witwassen. Het meer subsidiaire standpunt komt er op neer dat, indien de rechtbank het klassiek witwassen bewezenverklaard acht, de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1 Ten aanzien van feit 1
Feiten en omstandigheden
Op 4 april 2016 komt in de haven van Antwerpen het schip [naam 3] aan met aan boord container [nummer 2] . Deze container is afkomstig van het bedrijf [naam 4] te Curaçao en is geadresseerd aan het bedrijf [naam 1] te Sint Philipsland. Uit het routeschema kan worden afgeleid dat de container op 8 maart 2016 in Willemstad (Curaçao) op het schip [naam 5] is gezet. Op 19 maart 2016 is de container in Kingston (Jamaica) overgeladen op het schip [naam 3] .
Het is een feit van algemene bekendheid dat de haven van Antwerpen voor een zeeschip slechts bereikbaar is, via het binnen de grenzen van Nederland gelegen gedeelte van de Westerschelde.
De douane te Antwerpen heeft de container op 5 april 2016 via een scanapparaat gecontroleerd en daarbij afwijkingen geconstateerd, waarna op 6 april 2016 is overgegaan tot een fysieke controle. De lading zou "scrap cardboard paper" moeten betreffen maar in vier balen met samengeperst karton worden pakketten met wit poeder aangetroffen. Met behulp van een uitgevoerde test wordt het witte poeder indicatief positief getest voor wat betreft de aanwezigheid van cocaïne. In totaal worden 372 pakketten geteld met een totaalgewicht van 392,9 kilogram.
De politie in België is overgegaan tot staalname van de verschillende gewaarmerkte pakketten. Deze stalen zijn in plastic potjes bewaard en er zijn 21 stalen overgedragen aan de politie in Nederland. De Nederlandse politie is eveneens overgegaan tot indicatief testen en met behulp van de MMC NARCOTEST is een positieve testuitslag vastgesteld voor de aanwezigheid op cocaïne. Uiteindelijk heeft het NFI ook een monster onderzocht en is tot dezelfde conclusie gekomen. Er kan worden vastgesteld dat het om cocaïne gaat.
Nadat de cocaïne in beslag genomen is, wordt container [nummer 2] vrijgegeven voor levering aan [naam 1] . Verdachte en zijn zus zijn de vennoten van dit bedrijf. Op 8 april 2016 wordt verdachte door zijn zus gebeld. In het opgenomen telefoongesprek wordt door verdachte verbaasd en opgelucht gereageerd op de vrijgegeven status. Op 12 april 2016 is de container afgeleverd op het adres van [naam 1] in Sint Philipsland. Verdachte heeft zich beziggehouden met het lossen van de container. De daar aanwezige vrachtwagenchauffeurs hebben in hun politieverhoor verklaard dat verdachte daarbij gehaast is overgekomen. Volgens chauffeur [naam 6] is hij, met de kennis achteraf, op een verkeerd tijdstip ter plaatse gekomen. Een arrestatieteam heeft verdachte aangehouden.
In een opgenomen telefoongesprek tussen verdachte en een onbekende vrouw, kort na diens aanhouding, wordt door de vrouw gezegd
‘dat dit gezeik er aan zat te komen’. Verdachte antwoordt hierop en zegt
’dat hij wist dat ze zouden komen halen en het alleen de vraag was wanneer’. ‘
Hij zag steeds een auto voorbij rijden met 2 mensen erin. Later een auto met 4 mensen erin. Hij dacht dat klopt niet. Ineens ging er een lichtje bij hem op en hij dacht dat is de politie. Hij belde daarop zijn zus op en zei blijf weg jou moeten ze niet meenemen.’
Overige van belang zijnde elementen
Uit het onderzoek komt naar voren dat kort daarvoor, op 17 maart 2016, een soortgelijke situatie zich heeft voorgedaan. Op deze datum is container [nummer 1] in de haven van Antwerpen afgeleverd. De afzender is [naam 4] te Curaçao, de ontvanger is [naam 1] . In deze container is door de douane van Antwerpen 608 kilogram cocaïne aangetroffen en in beslag genomen. Die container is vervolgens vrijgegeven en bij [naam 1] afgeleverd. De politie heeft niemand aangehouden.
Verdachte en zijn zus verklaren dat zij door het inklaringsbedrijf [naam 7] op de hoogte zijn gebracht dat in container [nummer 1] verdachte pakketjes hebben gezeten. Zij hebben daarna hun advocaat hierover ingelicht. Nadat er in de twee voornoemde containers in Antwerpen cocaïne is ontdekt, is een derde container ( [nummer 3] ), op verzoek van [naam 1] zelf, omgeleid en verscheept naar de haven van Rotterdam.
Tijdens de doorzoeking in het bedrijfspand van [naam 1] worden foto’s aangetroffen waarop vacuüm verpakkingen zijn te zien (met vermoedelijk hasjiesj), alsmede platte pakken papier, welke vierkant op een pallet zijn geladen. Door deze wijze van beladen ontstaat er in het midden een holle ruimte. De foto’s lijken te zijn gemaakt in de loods van [naam 1] . In de loods wordt tijdens de doorzoeking een identiek geladen pallet aangetroffen. Voorts zijn in het bedrijfspand, tijdens de doorzoeking, plastic zakken in beslag genomen met restanten van onbekend gebleven verdovende middelen.
Onderzoek Roebuck
Verdachte heeft verklaard dat hij in het verleden zaken heeft gedaan met [naam 2] uit Brazilië. Dit is door [naam 2] bevestigd. [naam 2] is op 17 december 2015 in Nederland aangekomen, een dag nadat drie containers met oud papier afkomstig van het bedrijf van [naam 2] uit Brazilië, bestemd voor [naam 1] , in de haven van Rotterdam zijn aangekomen. Deze containers zijn niet gecontroleerd in de haven. Zij hebben elkaar in december 2015 ontmoet. [naam 2] wordt op 31 december 2015 op Schiphol aangehouden omdat hij en zijn meereizende vrouw in het bezit zijn van 273.435 euro cash. Zij kunnen de herkomst van dit bedrag niet verklaren. Uit berichtenverkeer op de telefoons van [naam 2] blijkt dat er op 23 december 2015 een overdracht van een geldbedrag heeft plaatsgevonden in een hotel in Eindhoven. Op 24 december 2015 heeft [naam 2] in een bericht geschreven dat [verdachte] 25% van het product heeft gekregen. Op 30 december 2015 heeft [naam 2] in berichten genoteerd dat [verdachte] de investeerder is, hij 1.985.000 euro heeft gekregen en [naam 2] maar 235.000 euro. [naam 2] bevestigt in zijn verhoor bij de politie dat met [verdachte] , [verdachte] wordt bedoeld. Tot slot blijkt uit onderzoek naar het e-mailverkeer van [naam 1] dat [naam 2] zijn e-mailaccount en wachtwoord ter beschikking heeft gesteld aan verdachte. Op dit e-mailaccount is door verdachte en [naam 2] over en weer gecommuniceerd.
Het opzet (de wetenschap) van verdachte
De rechtbank stelt voorop dat er in totaal ongeveer 392 kilogram cocaïne in container [nummer 2] is aangetroffen en dat het hierbij dus ging om een miljoenentransport, waarvan mag worden aangenomen dat dit niet aan willekeurig gekozen personen wordt toevertrouwd. Daarom acht de rechtbank het zeer onaannemelijk dat er bij een dergelijk transport volstrekt onwetende personen worden betrokken. Dit brengt immers enorme risico’s met zich, zoals het risico dat diegene het ontdekt en zich de waardevolle drugs zou toe-eigenen of zou besluiten de politie in te lichten.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat container [nummer 1] en container [nummer 2] , waarin respectievelijk 608,1 kilogram en 392,9 kilogram cocaïne zijn ontdekt, bestemd zijn voor [naam 1] . Dat wil zeggen dat er tweemaal een zeer grote hoeveelheid cocaïne in containers voor dit bedrijf is aangetroffen. Verdachte is, samen met zijn zus, de verantwoordelijk vennoot van dit bedrijf. Verdachte heeft zich ook beziggehouden met het uitladen van container [nummer 2] . Zowel de chauffeur van die container, Van Werd, als een andere daar aanwezige chauffeur, [naam 6] , noemen dat verdachte of de vader van verdachte een gehaaste indruk maken. Getuige [naam 6] concludeert achteraf dat hij, kennelijk, op het verkeerde tijdstip bij hem gearriveerd is.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte met betrekking tot de beide containers wijzen op wetenschap van de aanwezigheid van cocaïne daarin en betrokkenheid bij de invoer daarvan. In de eerste plaats heeft verdachte alleen zijn advocaat en het inklaringsbedrijf [naam 7] benaderd, nadat in maart 2016 de afwijkende pakketten in container [nummer 1] zijn ontdekt. De verdachte heeft nagelaten om de leverancier om opheldering te vragen, de havenautoriteiten niet gesproken en heeft evenmin de politie in kennis gesteld. Dit komt zeer onlogisch op de rechtbank over, tenzij het bewust de bedoeling is geweest om de autoriteiten niet in te lichten. In de tweede plaats blijkt uit het opgenomen telefoongesprek, dat verdachte met zijn zus heeft gevoerd, dat zij verbaasd zijn over de vrijgegeven status van container [nummer 2] . In het politieverhoor heeft verdachte verklaard dat hij opgelucht was. De rechtbank beschouwt deze reactie als een onderstreping van het malafide karakter dat het transport heeft. Indien het namelijk louter een reguliere levering van papier of karton betreft, waarvan de containerstatus niet meer geblokkeerd is, is goed voorstelbaar dat men juist niet verbaasd zou reageren. In dat geval gaat men immers uit van een legitiem transport en wekt het geen verbazing dat de blokkade van de container verdwijnt. De reactie van verdachte is juist het tegenovergestelde daarvan. Dit duidt erop dat verdachte wel degelijk op de hoogte is van het strafbare karakter van de lading. In de derde plaats is het hoogst opmerkelijk dat de bestemming van de volgende container, nadat er tweemaal cocaïne in de haven van Antwerpen is ontdekt, is gewijzigd naar de haven van Rotterdam. Uit het getuigenverhoor van [naam 8] blijkt dat dit op initiatief is gebeurd van het bedrijf [naam 1] zelf. Bovendien worden er door verdachte en zijn zus wisselende verklaringen afgelegd over de reden van het wijzigen van deze bestemming. Zijn zus heeft bij de politie verklaard dat het een kostenbesparing betreft en zij drukte bij de grens willen voorkomen. Verdachte heeft bij de politie juist verklaard dat hierop nog geen actie was ondernomen, nu de (factuur)gegevens niet bekend waren. Deze verklaringen staan haaks op elkaar. Het omboeken van de bestemming van container [nummer 3] is daarom onverklaarbaar. De gewijzigde bestemming is volgens de rechtbank blijkbaar ingegeven om een controle in de haven van Antwerpen te omzeilen.
De rechtbank ziet verder bevestiging voor de wetenschap en betrokkenheid van verdachte bij de criminele invoer in het opgenomen gesprek dat hij op 12 april 2016 met een vrouw heeft gevoerd na zijn aanhouding. De vrouw zegt onder meer:
‘dat dit gezeik eraan zat te komen'waarop verdachte antwoordt:
‘dat hij wist dat ze zouden komen halen, maar het was de vraag wanneer.’ ‘Hij zag steeds een auto voorbij rijden met 2 mensen erin. Later een auto met 4 mensen erin. Hij dacht dat klopt niet. Ineens ging er een lichtje bij hem op en hij dacht dat is de politie. Hij belde daarop zijn zus op en zei blijf weg jou moeten ze niet meenemen.’De rechtbank leidt uit dit telefoongesprek af dat verdachte rekening heeft gehouden met een inval van de politie en een arrestatie.
Bij de doorzoeking op het bedrijventerrein van [naam 1] zijn bovendien foto’s aangetroffen waarop vacuüm verpakkingen met verdovende middelen staan afgebeeld. Daarnaast is in de bedrijfsruimte fotografisch vastgelegd hoe een pallet geladen kan zijn, zodat een ruimte wordt gecreëerd waarin heimelijk iets kan worden meegenomen. In de loods zijn tevens plastic zakken met restanten van verdovende middelen aangetroffen. Volgens de rechtbank komt hiermee vast te staan dat in het bedrijf van verdachte een smokkelmethode voor drugs is onderzocht en moeten verdovende middelen, getuige de restanten daarvan, in de loods aanwezig zijn geweest.
Voorts is uit onderzoek Roebuck gebleken dat er sterke aanwijzingen zijn dat verdachte eerder betrokken was bij criminele activiteiten rondom invoer van containers. Tussen verdachte en [naam 2] is het tot een treffen gekomen in december 2015. [naam 2] is op 17 december 2015 in Nederland aangekomen, een dag na de aankomst van drie containers in de haven van Rotterdam, afkomstig van het bedrijf van [naam 2] en bestemd voor [naam 1] . Rond deze datum vindt een aanzienlijke geldoverdracht plaats. Op 31 december 2015 heeft [naam 2] € 273.435 cash voorhanden en in zijn telefoon, waaronder een PGP-toestel, worden berichten aangetroffen waarin staat dat verdachte 25% van het product heeft gekregen, verdachte de investeerder is en € 1.985.000,- zou hebben ontvangen. Tot slot heeft verdachte ook de beschikking over het e-mailaccount van [naam 2] waarop over en weer kon worden gecommuniceerd.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er in het criminele milieu, met name in de internationale drugshandel, gebruik gemaakt wordt van PGP-toestellen om versleutelde berichten te versturen en er grote hoeveelheden cash geld in omgaan. Het is ook algemeen bekend dat criminelen elkaar toegang geven tot een e-mailaccount en daar concept-berichten aanmaken die door de ander kunnen worden gelezen. Deze berichten kunnen steeds worden aangepast, waardoor de communicatie doorlopend blijft voortbestaan. Omdat het concept-berichten betreft en deze niet worden verzonden, kunnen deze niet worden onderschept door justitiële autoriteiten.
Conclusie:
Gelet op al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang beschouwd, kan het niet anders zijn dat verdachte op de hoogte is geweest van en betrokken is geweest bij de invoer van ongeveer 392 kilogram cocaïne. Het opzet/de wetenschap van verdachte op dit transport van verdovende middelen is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Het verweer van de verdediging moet worden verworpen.
4.3.2.2 Ten aanzien van feit 2
Verdachte wordt onder feit 2 het opzettelijk bezit van 392 kilogram cocaïne verweten. Voor het begrip aanwezig hebben is niet noodzakelijk dat de verdovende middelen verdachte toebehoren, noch dat hij enige beschikkingsmacht en/of beheersbevoegdheden heeft ten aanzien van die verdovende middelen. Daarvan is uit het dossier ook niet gebleken. Het is in dit verband voldoende indien de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de dader bevinden.
De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen echter tot de conclusie dat de aangetroffen 392 kilogram cocaïne zich op geen enkel moment in de machtssfeer van verdachte hebben bevonden. De rechtbank zal bij deze stand van zaken verdachte vrijspreken van het onder feit 2 ten laste gelegde.
4.3.2.3 Ten aanzien van feit 3
Partiële vrijspraak met betrekking tot het witwassen van de heftruck
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken voor het witwassen van de heftruck (model: Linde HD30). Verdachte heeft deze heftruck nooit verworven, voorhanden gehad, er gebruik van gemaakt, deze overgedragen of omgezet omdat de feitelijke levering van deze heftruck niet heeft plaatsgevonden. Het verrichten van een aanbetaling van € 43.000, de afspraak om twee afgeschreven heftruck-modellen in te ruilen, het opmaken van een orderbevestiging en factuur heeft hooguit
een recht op leveringvoor [naam 1] doen ontstaan. Omdat een daadwerkelijke overdracht echter nooit heeft plaatsgevonden, zijn de delictsbestanddelen van het witwassen niet vervuld.
Algemene overweging
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel
“afkomstig uit enig misdrijf”, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Stappenplan
Bij de beoordeling of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen zal gebruik gemaakt worden van het in de jurisprudentie ontwikkelde stappenplan. In de eerste plaats is het Openbaar Ministerie verantwoordelijk voor het aandragen van feiten omstandigheden die een vermoeden rechtvaardigen dat een voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is
(stap I). Van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft waaruit blijkt dat de ten laste gelegde voorwerpen
nietvan misdrijf afkomstig zijn
(stap II). Die verklaring moet concreet, verifieerbaar, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn
(stap III). Als de verdachte een zodanige verklaring geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Als een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen
(stap IV). Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moet ten slotte worden beoordeeld of ondanks de verklaringen van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig (eigen) misdrijf afkomstig is
(stap V).
Vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt voorop dat, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 2 aanhef, onder A juncto artikel 10, vijfde lid van de Opiumwet. Verdachte heeft in de periode van 1 april 2016 tot en met 12 april 2016 in totaal 392 kilogram cocaïne Nederland ingevoerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat daarmee grote geldbedragen worden verdiend. Het gaat daarbij echter niet om een misdrijf dat is gepleegd voorafgaand aan het verwerven dan wel voorhanden hebben van de vermogensbestanddelen, waarvan verdachte wordt verweten dat daarbij sprake is van witwassen. Daarnaast zijn er wel, zoals hiervoor is overwogen, aanwijzingen dat verdachte eerder betrokken is geweest bij criminele activiteiten rondom de invoer van containers.
Kasopstelling
Er is een onderzoek ingesteld naar het contant geld waarvan verdachte gebruik gemaakt zou kunnen hebben, tussen 1 januari 2014 en 28 april 2016, door een kasopstelling in het dossier op te nemen.
De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat verdachte voor in totaal € 9.210 aan contant geld voorhanden heeft gehad door bankopnamen bij de geldautomaat. Verder is duidelijk geworden dat, bij een doorzoeking in een woning aan de [adres 2] (waar verdachte regelmatig bij zijn ex-partner heeft verbleven) € 46.980 aan contant geld is aangetroffen. In de vrachtwagen van het bedrijf [naam 1] is € 560 aangetroffen. In totaal is er dus € 9.210 - € 46.980 - € 560 = € 38.330 aan contanten voorhanden geweest, waarvan volgens de politie niet duidelijk is wat de herkomst is.
Verdachte heeft daarnaast een aantal grote contante uitgaven gedaan. Er zijn twee contante stortingen verricht van € 27.500 en € 18.200. Daarnaast komt uit het dossier naar voren dat verdachte een aantal voertuigen heeft gekocht. Bij de aanschaf van deze voertuigen is telkens een ander voertuig ingeruild en heeft de (bij)betaling contant plaatsgevonden. Uit de kasopstelling kan worden afgeleid dat er een Mercedes-Benz S500 is aangeschaft voor een bedrag van € 36.300, een Mercedes-Benz S600 Maybach waarvoor € 60.529 contant betaald is en een Mercedes GLC voor € 51.500. Tot slot is er een contante aanbetaling verricht voor een nieuwe heftruck van € 43.000.
Uit de kasopstelling kan worden geconcludeerd dat er voor in totaal (€ 38.330 + € 27.500 + € 18.200 + € 36.300 + € 60.529 + € 51.500 + € 43.000) =
€ 275.419meer contant is uitgegeven dan verdachte voorhanden zou kunnen hebben.
Met betrekking tot de inkomsten van verdachte wordt vastgesteld, op basis van een analyse van de bankrekeningen van verdachte, dat hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 april 2016 voor in totaal € 123.416 euro aan inkomsten heeft gegenereerd. Deze inkomsten hebben bestaan uit bankoverschrijvingen van zijn ex-echtgenote, zijn moeder, zijn vader, een storting op eigen rekening en een privé onttrekking van het bedrijf [naam 1] . Het bedrag van € 275.419 dat meer contant is uitgegeven staat niet in verhouding tot de legale inkomsten van verdachte en betreft derhalve onverklaarbaar vermogen.
Gelet op de veroordeling voor de invoer van verdovende middelen, de aanwijzingen voor eerdere betrokkenheid bij dergelijke feiten en nu er sprake is van onverklaarbaar vermogen, is het vermoeden van witwassen gegeven.
Verklaring verdachte (deel I)
Van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit volgt dat het onverklaarbare vermogen niet van misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij zijn hele leven heeft gesport en aan wedstrijden heeft meegedaan. Hij heeft twee jaar op een [naam 10] gewerkt en is vijftien jaar portier geweest. Daarnaast heeft verdachte, in het kader van de aanschaf van de voertuigen, verklaart dat hij munten en postzegels heeft verzilverd voor een bedrag van € 17.000 en drie schilderijen van Herman Brood heeft verkocht voor € 5.000 per stuk, waarmee dus € 15.000 in totaal is gegenereerd.
Verklaring verdachte (deel II)
De verdediging heeft een fiscalist ingeschakeld (belastingadviseur [naam 9] ) die de inkomsten, uitgaven en kasopstelling uit het dossier van nader commentaar heeft voorzien en zijn bevindingen heeft opgenomen in een rapport van 9 april 2021.
Uit het rapport van [naam 9] komt naar voren dat verdachte in de periode voor 2014 al over € 550.400 aan contanten moet hebben beschikt, gelet op inkomsten uit het werk als portier, de [naam 10] , de verkoop van schilderen, postzegels en munten. Daarnaast heeft verdachte tussen 2014 en 2016 bankopnamen gedaan en inkomsten uit overig werk verdiend voor een bedrag van € 118.467. Voorts is de heftruck uit contante middelen van de VOF gefinancierd en niet uit de persoonlijke cashgelden van verdachte. De betaling voor de Mercedes-Benz Maybach S600 moet € 230 hoger worden gewaardeerd op € 60.700.
Tot slot is betoogd dat een deel van het bedrag, dat in de woning van de ex-partner ( [naam 11] ) van verdachte in Baarn is aangetroffen, een opbrengst uit een erfenis van deze vrouw betreft. Het ouderlijk huis dat zij heeft geërfd, heeft zij aan haar zus verkocht en daarvoor is € 34.000 contant ontvangen. Dit bedrag is uit Myanmar meegenomen naar Nederland en aan de [adres 2] bewaard. De verdediging heeft in dat kader een verklaring van de ex-man van [naam 11] , de zus van [naam 11] en de notarisakte toegezonden.
Een deel van de verklaringen van verdachte is door het Openbaar Ministerie nader onderzocht en opgenomen in het procesdossier. Op het onderzoek ter zitting heeft de officier van justitie betoogd dat het rapport van [naam 9] , dat namens verdachte is opgesteld, geen aanleiding voor het Openbaar Ministerie is geweest om nader onderzoek te verrichten.
Het onderzoek van het Openbaar MinisterieTen aanzien van verdachte is de Infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (het ICOV-onderzoek) geraadpleegd. In dit onderzoek zijn onder meer de belastinggegevens van verdachte opgevraagd. Verdachte heeft geen opgave gedaan bij de Belastingdienst van contant geld dat hij heeft bewaard, noch voor 1 januari 2014, noch na deze datum. Omdat er geen aangifte is gedaan van vermogensbelasting gaat de officier van justitie er vanuit dat er geen beginsaldo aan kasgeld aanwezig is geweest.
Verder blijkt uit het verhoor van verdachte dat hij niet meer weet aan wie hij de postzegels en munten heeft verkocht. Verder weigert hij de namen te noemen van de personen aan wie hij de schilderijen heeft verkocht. De verkoop van deze goederen is niet op enigerlei wijze te controleren omdat de personalia van de potentiële kopers niet zijn verstrekt en de verklaring van verdachte niet op enige wijze is onderbouwd. De contante inkomsten hieruit moeten dan ook buiten beschouwing worden gelaten, zo is door de politie in de bankrekeninganalyse en de kasopstelling aangegeven.
Het oordeel van de rechtbank over het beginsaldo en de inkomsten van de kasopstelling
De rechtbank acht de verklaring van verdachte over de contante ontvangsten uit de verkoop van schilderijen, munten en postzegels onaannemelijk. Verdachte heeft nooit de personalia verstrekt van de personen die deze voorwerpen hebben gekocht en heeft evenmin andere stukken overgelegd die deze verklaring ondersteunen. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat deze contante inkomsten niet zijn verdiend. De verklaring over de contante inkomsten van de [naam 10] , het werk als portier en overige werkzaamheden zijn hoogst onwaarschijnlijk. Deze werkzaamheden zijn evenmin met stukken onderbouwd zoals een arbeidscontract of een ander schrijven waaruit blijkt dat er contant is betaald voor de beweerdelijk verleende diensten. Bovendien is de hoogte van het salaris dat verdachte zou hebben ontvangen uit de werkzaamheden als portier (ruim € 500.000) een disproportioneel bedrag. Dit klemt temeer, nu deze inkomsten alleen uit fooien hebben bestaan, zo blijkt uit de bijlagen. De stelling van [naam 9] dat er meer bankopnamen zijn verricht en een contant salaris uit overige werkzaamheden is ontvangen, is niet op enige wijze onderbouwd en behoeft (nu het niet concreet of verifieerbaar is) geen nadere bespreking.
De rechtbank neemt in overweging dat verdachte geen aangifte heeft gedaan van contant vermogen bij de Belastingdienst voor 1 januari 2014, waardoor het beginsaldo uit de kasopstelling niet hoger kan worden vastgesteld dan nihil. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat het bezit van grote contante geldbedragen door privépersonen hoogst ongebruikelijk is vanwege het risico van onder meer brand en diefstal, waarbij het geldbedrag in dergelijke gevallen niet is verzekerd.
TussenconclusieDe rechtbank gaat er derhalve vanuit dat het beginsaldo van verdachte op 0 euro moet worden vastgesteld en dat er niet meerdere legale contanten beschikbaar waren dan in de kasopstelling is aangegeven. Verdachte heeft deze onderdelen uit de kasopstelling onvoldoende kunnen ontzenuwen.
Het oordeel van de rechtbank over het eindsaldo en de uitgaven van de kasopstelling
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte aannemelijk is, voor zover door fiscalist [naam 9] is aangegeven dat een deel van het in Baarn aangetroffen contant geld toebehoort aan [naam 11] . Uit de getuigenverklaring van haar voormalig partner, haar zus en de notariële akte blijkt dat een bedrag van € 34.000 is ontvangen voor de verkoop van een geërfd huis in Myanmar. Het is overigens niet onaannemelijk dat, gelet op de deviezenbeperking in Myanmar, dit bedrag contant meegenomen is naar Nederland. Het bedrag van € 34.000 zal in mindering worden gebracht op het in de woning aangetroffen bedrag van € 46.980. Verdachte heeft dus een contant bedrag van € 12.980 voorhanden gehad. De rechtbank volgt de stelling van [naam 9] ook, voor zover is betoogd dat de heftruck niet moet worden opgenomen als uitgave in de kasopstelling bij verdachte. De orderbevestiging en factuur zijn op naam gesteld van het bedrijf [naam 1] en kunnen dus niet persoonlijk aan verdachte worden toegeschreven. De aankoopsom is ook bekostigd met geld uit de kas van het bedrijf. Dit houdt dan ook in dat in de oorspronkelijke kasopstelling € 43.000 in mindering moet worden gebracht op de uitgaven. Tot slot is in de kasopstelling van [naam 9] , zonder nadere motivering, de Mercedes S500 ter waarde van € 36.300 buiten beschouwing gelaten. De rechtbank ziet, zonder nadere motivering, niet in waarom en houdt het er dan ook voor dat deze contante uitgave niet wordt betwist.
Conclusie
Verdachte heeft in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 april 2016 in totaal een bedrag van (€ 9.210 - € 12.980 - € 560 - € 27.500 - € 18.200 - € 36.300 - € 60.529 - € 51.500) =
€ 198.359meer aan contanten uitgegeven, dan hij op legale wijze beschikbaar heeft gehad. Uit hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan zijn dan dat dit vermogen uit enig (eigen) misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft een deel van dit crimineel vermogen in een woning bewaard en met het andere deel twee auto’s verworven, voorhanden gehouden en hiervan gebruik gemaakt. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde witwassen.
Het verweer van de verdediging slaagt in zoverre niet.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
in de periode van 1 april 2016 tot en met 12 april 2016, via de grensovergang plaatselijk gelegen op de Westerschelde, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid cocaïne (te weten ongeveer 392 kilogram), zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
feit 3in de periode 15 maart 2016 tot en met 12 april 2016 in Baarn, Sint Philipsland van voorwerpen, te weten:
- een contant geldbedrag en/of
- een voertuig, te weten een Mercedes-Benz S600 Maybach met kenteken [kenteken 1] en/of
- een voertuig, te weten een Mercedes-Benz GLC met kenteken [kenteken 2]
die voorwerpen heeft verworven, voorhanden gehad, en/of van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit eigen misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Kwalificatie-uitsluitingsgrond ten aanzien van feit 3:
De verdediging heeft betoogd dat de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing is. De jurisprudentie over de kwalificeerbaarheid van (schuld)witwassen houdt in dat indien vaststaat dat het enkele verwerven, voorhanden hebben, of gebruik maken door verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd
(vgl. Hoge Raad 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2913 en Hoge Raad 2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:321).
De rechtbank stelt vast dat de Mercedes-Benz S600 Maybach en Mercedes-Benz GLC door verdachte zelf zijn aangeschaft, en deze respectievelijk op zijn eigen (bedrijfs)naam en op naam van zijn moeder heeft laten registreren bij de RDW. Voor deze goederen geldt dat zij middellijk zijn verkregen uit eigen misdrijf, waardoor de kwalificatie-uitsluitingsgrond niet van toepassing is op die voertuigen
(vgl. ECLI:NL:HR:2016:2527). Het contante geld is in een handtas en in kleding (een rok, een hemdje en spijkerbroek) aangetroffen in de woning van [naam 11] aan de [adres 2] . Volgens de rechtbank is met deze handelingen niet bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het contant geld. De conclusie in onderhavig geval moet dan ook zijn dat de kwalifcatie-uitsluitingsgrond op het onder feit 3 bewezenverklaarde, voor zover het betreft het onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige geld, van toepassing is. Dit heeft tot gevolg dat verdachte niet voor dit feit, ten aanzien van het contant geld kan worden veroordeeld, maar zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde:
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder feit 1 primair ten laste gelegde uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is derhalve strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek van voorarrest. Daarnaast houdt de strafeis in dat verdachte wordt veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 50.000,- subsidiair 285 dagen voorlopig hechtenis. Tot slot is verzocht om, bij einduitspraak, de gevangenneming van verdachte te bevelen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank, in weerwil van de verdediging, tot een bewezenverklaring komt is betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en haar fundamentele vrijheden
(hierna: EVRM)is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Straftoemeting
De verdachte heeft zich tussen 1 april 2016 en 12 april 2016, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), schuldig gemaakt aan de invoer van 392 kilogram cocaïne. Deze cocaïne heeft in een zeecontainer verborgen gelegen, tussen een lading gebruikt karton, bestemd voor zijn bedrijf dat papier verwerkt. Daarnaast heeft verdachte van 15 maart 2016 tot en met 12 april 2016 zich schuldig gemaakt aan het witwassen van twee voertuigen van Mercedes.
De rechtbank is van oordeel dat het invoeren van harddrugs een ernstig feit is. Cocaïne bevat immers een stof die schadelijk is voor de volksgezondheid en sterk verslavend kan zijn. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast in de samenleving. De grote winstgevendheid die met de handel in cocaïne gepaard gaat heeft een sterk ontwrichtende invloed op de maatschappij. Een aanzienlijk deel van de vermogensdelicten valt immers te herleiden tot de behoefte aan verdovende middelen bij armlastige gebruikers. Voorts zijn vrijwel alle liquidaties die in het criminele circuit worden gepleegd direct of indirect het gevolg van conflicten in de onderwereld met betrekking tot de grootschalige drugshandel. Ook brengt de handel in harddrugs mee dat een zwart-geld circuit kan ontstaan met alle gevolgen van dien. Witwassen is een ondermijnende vorm van criminaliteit en leidt tot een ontwrichting van het economisch en financieel maatschappelijk verkeer. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet meer dan terecht dat er voor de georganiseerde handel in cocaïne lange, onvoorwaardelijke, gevangenisstraffen worden opgelegd. Enerzijds dient dit als vergelding voor de ontwrichting waar de dader indirect aan heeft bijgedragen. Anderzijds heeft het opleggen van vrijheidsstraffen tot doel anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde drugscriminaliteit in te laten. Het geldelijk gewin en de winstaspiraties die gepaard gaan met deze strafbare feiten zijn enorm en doorgaans de belangrijkste drijfveer om hieraan deel te nemen. Deze elementen vormen voor de rechtbank aanleiding om, naast een gevangenisstraf, ook de oplegging van een geldboete te overwegen.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor het invoeren van harddrugs, bij een hoeveelheid van meer dan 20 kilogram, geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 60 maanden of hoger. Het is van belang vast te stellen dat in onderhavig geval de omvang van 392 kilogram cocaïne de oriëntatiepunten in vergaande mate overstijgt. De rechtbank heeft daarnaast gelet op de straffen die plegen te worden opgelegd in vergelijkbare gevallen voor overtreding van artikel 2 aanhef en onder A van de Opiumwet en artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke zaken met justitie in aanraking is gekomen. Verdachte kan daarom in zoverre worden beschouwd als een first offender. Voorts neemt de rechtbank in overweging dat verdachte voor onderhavige feiten al 248 dagen in voorarrest heeft verbleven
Redelijke termijnDe rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht, waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 12 april 2016 is aangehouden, in verzekering is gesteld en een dag later voor het eerst als verdachte is verhoord. De redelijke termijn heeft dus op 12 april 2016 aanvang genomen. Er zijn volgens de rechtbank wel bijzondere omstandigheden aanwijsbaar, die ertoe leiden dat niet binnen twee jaar een einduitspraak is gevolgd. Er is sprake van een ingewikkeld procesverloop door de internationale component in dit onderzoek. Er zijn rechtshulpverzoeken uitgevaardigd, dossiers overgedragen uit het buitenland en er hebben internationale getuigenverhoren plaatsgevonden. De berechting in onderhavige strafzaak heeft hierdoor vertraging opgelopen. Dit rechtvaardigt een verdubbeling van de termijn waarbinnen een strafzaak gerechtelijk moet zijn afgedaan. Volgens de rechtbank is na vier jaar, dus op 12 april 2020, de redelijke termijn verstreken. De rechtbank zal op 23 februari 2022 het strafrechtelijk onderzoek sluiten en einduitspraak doen. De redelijke termijn is daarmee in aanzienlijke mate overschreden, te weten: één jaar en tien maanden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
StrafopleggingDe rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaar passend en geboden maar zal deze straf, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar met aftrek van voorarrest. De rechtbank veroordeelt verdachte tevens tot betaling van een geldboete van € 50.000,- subsidiair te vervangen door 285 dagen hechtenis.
De rechtbank acht het niet opportuun om een bevel tot gevangenneming te bevelen en zal de daartoe strekkende vordering van de officier van justitie afwijzen.

7.Het beslag

7.1
Bewaring ten behoeve van de rechthebbenden
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbenden gelasten van de in de beslissing nader te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een vrachtwagen, een aanhanger, een heftruck en diverse geldbedragen.
7.2
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het hierna in de beslissing genoemd in beslag genomen voorwerp (de personenauto) vatbaar is voor verbeurdverklaring. Verdachte wordt veroordeeld voor het witwassen van dit voertuig. De Mercedes-Benz S600 Maybach is daarmee een voorwerp met betrekking tot welke het feit is begaan.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 2 aanhef, onder A juncto artikel 10, vijfde lid van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 2 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
-
verklaart bewezenhet onder feit 1 primair en feit 3 ten laste gelegde, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
-
verklaarthet onder feit 3 bewezenverklaarde
niet strafbaar ten aanzien van het bewezenverklaarde geldbedragen ontslaat verdachte voor dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
- verklaart dat het onder feit 1 primair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van het handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
-verklaart dat het onder 3 bewezenverklaarde voor wat betreft de beide Mercedes-Benz voertuigen het navolgende strafbare feit oplevert:
witwassen;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 50.000,- (vijftigduizend euro);
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
285 (tweehonderdvijfentachtig) dagen;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
* de Peterbilt vrachtwagen (kenteken: [kenteken 3] ) (kenmerk: G_321291);
* de aanhanger (kenteken: [kenteken 4] ) (kenmerk: G_321292);
* het geldbedrag van € 560,- (kenmerk: G_321290);
* het geldbedrag van € 8.880,- (kenmerk: G_321376);
* het geldbedrag van € 14.600,- (kenmerk: G_321377);
* het geldbedrag van € 23.500,- (kenmerk: G_321378);
* de heftruck, model Linde HD30, nummer: H2X393G028843;
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:

* de Mercedes Benz Maybach (kenteken: [kenteken 1] ) (kenmerk: G_321297);

Vordering tot gevangenneming
- De rechtbank wijst het bevel tot gevangenneming af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 februari 2022.