In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van dividendbelasting voor de boekjaren 2012 tot en met 2015. De belanghebbende, een in de Verenigde Staten gevestigd beleggingsfonds, had verzocht om teruggaaf van ingehouden dividendbelasting, maar dit verzoek werd door de inspecteur van de Belastingdienst afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de inspecteur bevestigd en de beroepen ongegrond verklaard.
De rechtbank overwoog dat de Hoge Raad in eerdere uitspraken heeft bepaald dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De belanghebbende kon niet aannemelijk maken dat zij voldoende vergelijkbaar was met een fiscale beleggingsinstelling, wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van de teruggaaf.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de belanghebbende niet voldeed aan de aandeelhouderseisen en de dooruitdelingseis, zoals vastgesteld door de Hoge Raad. Hierdoor was er geen recht op teruggaaf van de dividendbelasting en ook geen recht op vergoeding van rente over de ingehouden belasting. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.