ECLI:NL:RBZWB:2022:8085

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7204
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om teruggaaf van dividendbelasting over meerdere boekjaren afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van dividendbelasting voor de boekjaren 2003/2004 tot en met 2007/2008. De belanghebbende, een in het Verenigd Koninkrijk gevestigd beleggingsfonds, had verzocht om teruggaaf van ingehouden dividendbelasting, maar dit verzoek werd door de inspecteur van de Belastingdienst afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat er daadwerkelijk dividendbelasting ten laste van haar was ingehouden, aangezien zij geen dividendnota's had overgelegd. Bovendien werd vastgesteld dat de belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden om als fiscale beleggingsinstelling (fbi) te worden aangemerkt, met name wat betreft de aandeelhouderseisen.

De rechtbank benadrukte dat, zelfs als er dividendbelasting was ingehouden, de belanghebbende niet had ingestemd met een vervangende betaling, wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van teruggaaf. De rechtbank verwees ook naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd bevestigd dat de aandeelhouderseisen niet in strijd zijn met het Unierecht en dat deze eisen gelden voor zowel binnenlandse als buitenlandse beleggingsfondsen. Aangezien de belanghebbende niet had aangetoond dat zij aan deze eisen voldeed, werd het verzoek om teruggaaf van dividendbelasting terecht afgewezen.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Den Haag
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 17/7204, BRE 17/7205, BRE 17/7206, BRE 17/7207 en BRE 17/7208

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2022 in de zaken tussen

[belanghebbende], gevestigd te [vestigingsplaats] (Verenigd Koninkrijk), belanghebbende
(gemachtigde: J.A. Flannery),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Procesverloop

De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende om teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2003/2004, 2004/2005, 2005/2006, 2006/2007 en 2007/2008 afgewezen (de afwijzing).
De inspecteur heeft de bezwaren tegen de afwijzing afgewezen.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft aan de beroepen de volgende zaaknummers toegekend:
- boekjaar 2003/2004: BRE 17/7204
- boekjaar 2004/2005: BRE 17/7205;
- boekjaar 2005/2006: BRE 17/7206;
- boekjaar 2006/2007: BRE 17/7207;
- boekjaar 2007/2008: BRE 17/7208.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op jurisprudentie van de Hoge Raad. Daarop is door belanghebbende een nadere motivering van het beroep ingediend.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Belanghebbende is een in het Verenigd Koninkrijk gevestigd beleggingsfonds. Haar boekjaar loopt van 1 november tot en met 31 oktober. In de genoemde boekjaren hield belanghebbende belangen van minder dan 5% in diverse in Nederland gevestigde vennootschappen (de Nederlandse beleggingen).
2. Belanghebbende heeft de inspecteur verzocht om teruggaaf van volgens haar te haren laste ingehouden dividendbelasting. Belanghebbende heeft ter zake van deze uitkeringen geen dividendnota’s overgelegd. De teruggaafverzoeken zijn afgewezen.

Geschil3.In geschil is of de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen. Belanghebbende stelt, kort samengevat, met een beroep op het Unierecht, dat zij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting omdat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi).

Beoordeling van het geschil4. Voor teruggaafverzoeken met betrekking tot boekjaren die zijn aangevangen voor 1 januari 2008 is de teruggaafregeling voor fbi’s [1] relevant.
5. Nu door belanghebbende geen dividendnota’s zijn overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat de verzochte teruggaven er reeds op afstuiten dat belanghebbende, tegenover de betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat Nederlandse dividendbelasting ten laste van belanghebbende is ingehouden.
6. Indien ervan wordt uitgegaan dat ten laste van belanghebbende dividendbelasting is ingehouden, komt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In het arrest van 23 oktober 2020 [2] heeft de Hoge Raad geoordeeld dat aan beleggingsfondsen die niet in Nederland zijn gevestigd, maar die overigens wel voldoen aan de voorwaarden voor het fbi-regime, rechtsherstel kan worden geboden door het verlenen van een teruggaaf van ingehouden dividendbelasting, waarbij die teruggaaf dient te worden bepaald met inachtneming van een vervangende betaling. Belanghebbende heeft desgevraagd niet ingestemd met een vervangende betaling, zodat zij reeds hierom geen recht heeft op teruggaaf. Ook indien deze eis gelet op de uitspraak van Gerechtshof ’s Hertogenbosch van 26 oktober 2022 [3] buiten beschouwing wordt gelaten , is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur de teruggaafverzoeken terecht heeft afgewezen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij voldoende vergelijkbaar is met een fbi, met name als het gaat om de aandeelhouderseisen.
7. In zijn arrest van 23 oktober 2020 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de aandeelhouderseisen op zichzelf niet in strijd zijn met het Unierecht. De aandeelhouderseisen gelden zonder onderscheid voor binnenlandse én buitenlandse beleggingsfondsen. Belanghebbende heeft niet de feiten aannemelijk gemaakt die de gevolgtrekking rechtvaardigen dat het fonds aan de aandeelhouderseisen voldoet. Belanghebbende heeft namelijk op geen enkele wijze inzicht gegeven in de samenstelling van het aandeelhoudersbestand. In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat dit te maken heeft met de intrinsieke complexiteit van de vereiste informatie of met de verlangde bewijsmiddelen.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van belanghebbende om teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2003/2004, 2004/2005, 2005/2006, 2006/2007 en 2007/2008 terecht is afgewezen. De rechtbank komt niet toe aan behandeling van de stelling van de inspecteur dat belanghebbende een (fiscaal) transparant lichaam is.
9. Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft belanghebbende evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, voorzitter, en mr. E.E. Schotte en mr. M.E. Kiers, leden, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep wordt ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 10, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, zoals dat luidde tot 1 januari 2008.