ECLI:NL:RBZWB:2022:8083

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2966
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaafverzoek dividendbelasting over boekjaren 2006 tot en met 2011 afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van dividendbelasting voor de boekjaren 2006 tot en met 2011. De belanghebbende, een in Ierland gevestigd beleggingsfonds, had verzocht om teruggaaf van ingehouden dividendbelasting, maar dit verzoek is door de inspecteur van de Belastingdienst afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek voor de boekjaren 2006 en 2007 te laat is ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van een verzoek om teruggaaf drie jaar na afloop van het boekjaar is. Voor de boekjaren vanaf 2008 heeft de Hoge Raad in eerdere jurisprudentie bepaald dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling, wat ook een reden was voor de afwijzing van de verzoeken. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Den Haag
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 16/2966, BRE 16/2967, BRE 16/2968, BRE 16/2969, BRE 16/2970 en BRE 16/2972

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2022 in de zaken tussen

[belanghebbende], gevestigd te [vestigingsplaats] (Ierland), belanghebbende

(gemachtigde: mr. R.A. van der Jagt),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Procesverloop

De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende om teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2006, 2007, 2008, 2009, 2010 en 2011 afgewezen (de afwijzing).
De inspecteur heeft de bezwaren tegen de afwijzing ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft aan de beroepen de volgende zaaknummers toegekend:
- boekjaar 2006: BRE 16/2966;
- boekjaar 2007: BRE 16/2967;
- boekjaar 2008: BRE 16/2968;
- boekjaar 2009: BRE 16/2969;
- boekjaar 2010: BRE 16/2970;
- boekjaar 2011: BRE 16/2972.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op jurisprudentie van de Hoge Raad. Daarop is door belanghebbende een nadere motivering van het beroep ingediend.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Belanghebbende is een Ierland gevestigd beleggingsfonds. In de genoemde boekjaren hield belanghebbende belangen van minder dan 5% in diverse in Nederland gevestigde vennootschappen (de Nederlandse beleggingen).
2. Aan belanghebbende zijn door de Nederlandse beleggingen dividenden uitgekeerd waarover dividendbelasting is ingehouden. Belanghebbende heeft met dagtekening 21 december 2011 verzocht om teruggaaf van de ingehouden dividendbelasting. Deze teruggaafverzoeken zijn afgewezen.

Geschil3.In geschil is of de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen. Belanghebbende stelt, kort samengevat, met een beroep op het Unierecht, dat zij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting omdat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi).

Beoordeling van het geschil
2006 en 2007
4. Indien belanghebbende een ingezeten vennootschap was geweest, had een verzoek om teruggaaf van dividendbelasting binnen drie jaren na afloop van het boekjaar moeten zijn ingediend. Aan belanghebbende behoeft geen langere termijn te worden gegund dan vorenbedoelde driejaarstermijn. [1] Nu eerst op 21 december 2011 om teruggaaf is verzocht, heeft de inspecteur de verzoeken die zien op de boekjaren 2006 en 2007 terecht wegens termijnoverschrijding afgewezen.
2008, 2009, 2010 en 2011
5. Voor teruggaafverzoeken met betrekking tot de boekjaren vanaf het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2008 is het regime van de afdrachtvermindering [2] van belang.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek om teruggaaf van dividendbelasting terecht afgewezen. Voor de toepassing van het regime van de afdrachtvermindering heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 9 april 2021 [3] beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet belemmerd wordt door de omstandigheid dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen, in verband met het gegeven dat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting, niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. In wat belanghebbende heeft aangevoerd tegen de beslissing van de Hoge Raad, ziet de rechtbank geen aanleiding om wel teruggaaf te verlenen of om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.
7. De rechtbank overweegt ten overvloede dat belanghebbende bovendien niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende vergelijkbaar is met een fbi, met name als het gaat om de aandeelhouderseisen. In zijn arrest van 23 oktober 2020 [4] heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de aandeelhouderseisen op zichzelf niet in strijd zijn met het Unierecht. De aandeelhouderseisen gelden zonder onderscheid voor binnenlandse én buitenlandse beleggingsfondsen. Belanghebbende heeft niet de feiten aannemelijk gemaakt die de gevolgtrekking rechtvaardigen dat het fonds aan de aandeelhouderseisen voldoet. Belanghebbende heeft namelijk op geen enkele wijze inzicht gegeven in de samenstelling van het aandeelhoudersbestand. In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat dit te maken heeft met de intrinsieke complexiteit van de vereiste informatie of met de verlangde bewijsmiddelen. De verzoeken die zien op de boekjaren 2008, 2009, 2010 en 2011 zijn terecht afgewezen.
8. Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft belanghebbende evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, voorzitter, en mr. E.E. Schotte en mr. M.E. Kiers, leden, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep wordt ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1800.
2.Artikel 11a van de Wet op de dividendbelasting 1965.