ECLI:NL:RBZWB:2022:7555

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_49
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op een Ziektewet-uitkering en de berekening van het dagloon

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 december 2022, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het UWV over haar recht op een Ziektewet (ZW) uitkering beoordeeld. Eiseres had een ZW-uitkering aangevraagd, die door het UWV was vastgesteld op basis van een dagloon van € 53,33, berekend over een referteperiode. Eiseres was van mening dat het UWV ten onrechte een gewerkte week niet had meegenomen in de berekening van haar dagloon, omdat deze na de referteperiode was uitbetaald. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres en de wet- en regelgeving rondom de ZW-uitkering in overweging genomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de referteperiode voor de berekening van het dagloon liep van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020. Eiseres was sinds 19 oktober 2020 werkzaam als productiemedewerker en was op 30 oktober 2020 ziek geworden. Het UWV had het loon dat eiseres over week 44 van 2020 had verdiend buiten de berekening gelaten, omdat dit na afloop van de referteperiode was uitbetaald. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat, op basis van artikel 12e, vijfde lid, van het Dagloonbesluit, het UWV het dagloon onjuist had vastgesteld. De rechtbank heeft de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep gevolgd die stelde dat het loon dat na afloop van de referteperiode is uitbetaald, in de berekening van het dagloon moet worden meegenomen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is het UWV veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan eiseres, die in totaal € 1.518,00 bedragen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor het UWV om zorgvuldig om te gaan met de berekening van het dagloon in situaties waarin de dienstbetrekking buiten de referteperiode valt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/49 ZW

uitspraak van 12 december 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. D. Bak,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over haar recht op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 3 december 2020 (primair besluit) aan eiseres met ingang van 2 november 2020 een ZW-uitkering toegekend berekend naar een dagloon van € 53,33.
Met het bestreden besluit van 9 december 2020 is het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en mr. H.M. van Gent namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat het dagloon waarnaar de ZW-uitkering van eiseres wordt berekend € 53,33 bedraagt. Bij deze berekening heeft het UWV het loon dat eiseres over week 44 van 2020 heeft verdiend buiten het dagloon gelaten omdat het na afloop van referteperiode is uitbetaald.
De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiseres is sinds 19 oktober 2020 werkzaam geweest als productiemedewerker bij [naam bedrijf] . Voor dat werk is zij uitgevallen wegens ziekte op 30 oktober 2020. Het UWV heeft aan eiseres per 2 november 2020 een ZW-uitkering toegekend.
3.3.
Eiseres stelt dat het berekende dagloon geen recht doet aan hetgeen waar zij in redelijkheid recht op zou hebben. Eiseres heeft twee weken gewerkt en hiervoor loon ontvangen. Ten onrechte wordt één gewerkte week niet in het dagloon meegenomen. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres haar loonstrookjes meegezonden.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat de referteperiode voor de berekening van het dagloon loopt van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020. De aanvang van de werkzaamheden ligt in dit geval dus na afloop van de referteperiode.
In zo’n geval is artikel 12e, vijfde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) van toepassing. Het UWV is bij de berekening van het dagloon uitgegaan van het loon dat eiseres heeft verdiend in de periode van 19 oktober 2020 (aanvang dienstbetrekking) tot en met 29 oktober 2020 (laatste dag voor de ziekmelding).
[naam bedrijf] heeft in de maand oktober 2020 een SV-loon opgegeven van € 479,96, inclusief vakantietoeslag. Het aantal gewerkte dagen (dagloondagen) in de periode van 19 oktober 2020 tot en met 29 oktober 2020 bedraagt 9, zodat het dagloon € 53,33 is.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat het loon over week 44 door [naam bedrijf] is toegerekend aan de maand november 2020, in november is uitbetaald en dus niet valt in de referteperiode.
De rechtbank stelt vast dat het hier gaat om de vraag hoe (het slot van) artikel 12e, vijfde lid, van het Dagloonbesluit moet worden uitgelegd. Daarin staat dat de looncomponenten A, B en C in de rekenformule [(A-B)x108/100+C]/D van artikel 12e, eerste lid, ingeval van toepassing van artikel 12e, vijfde lid staan “voor het loon respectievelijk de vakantiebijslag genoten in deze dienstbetrekking”, dit in afwijking van artikel 12c van het Dagloonbesluit.
De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 27 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:504 en van 26 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1283. Het UWV heeft ter zitting gewezen op de uitspraak van 1 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1233.

In de uitspraak ECLI:NL:CRVB:2020:504 overweegt de CRvB het volgende:

“Op grond van artikel 12e, vijfde lid, van het Dagloonbesluit staat de factor A voor het loon genoten in de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden en wordt in zoverre afgeweken van artikel 12c. Het vereiste van artikel 12c, eerste lid, dat het loon is genoten in de referteperiode geldt daarom niet. Dat sluit aan bij de bijzondere situatie waarvoor artikel 12e een regeling biedt, te weten dat de dienstbetrekking waaruit het recht op ZW-uitkering is ontstaan geheel buiten de referteperiode valt. Nu het bedrag van € 490,32 voor niet genoten vakantiedagen – naar niet in geschil is –loon is in de zin van Dagloonbesluit, maakt het feit dat dit is uitbetaald na afloop van de dienstbetrekking en buiten de referteperiode niet dat dit buiten de berekening van het dagloon moet worden gelaten”.
In de uitspraak ECLI:NL:CRVB:2021:1283 komt de CRvB tot een andere conclusie en oordeelt dat het bepaalde in artikel 12e, vijfde lid er juist niet toe kan leiden dat genoten loon na afloop van de referteperiode betrokken kan worden bij de dagloonvaststelling ZW. De CRvB geeft toe dat de tekst van artikel 12e, vijfde lid, niet uitdrukkelijk en duidelijk de in aanmerking te nemen periode van genoten loon begrenst tot de datum waarop een werknemer ziek wordt. Maar het ontbreken van een toelichting op het bepaalde in artikel 12e, vijfde lid kan er naar het oordeel van de CRvB niet toe leiden dat het de kennelijke bedoeling van de regelgever is geweest dat ook loon na het intreden van het verzekerd risico bij de berekening van het dagloon ZW moet worden betrokken.
In de uitspraak ECLI:NL:CRVB:2022:1233 waar het UWV ter zitting op heeft gewezen oordeelt de CRvB dat het de bedoeling is dat het dagloon wordt gebaseerd op het loon dat de werknemer heeft genoten in de aangiftetijdvakken gelegen in het refertejaar.
De rechtbank kiest ervoor aan te sluiten bij de uitspraak ECLI:NL:CRVB:2020:504 omdat deze het meest aansluit bij de letterlijke tekst van artikel 12e, vijfde lid, van het Dagloonbesluit. De rechtbank volgt de CRvB dat hier sprake is van een regeling voor een bijzondere situatie, namelijk dat de dienstbetrekking waaruit het recht op ZW-uitkering is ontstaan geheel buiten de referteperiode valt. In deze situatie moet, in afwijking van artikel 12c dat uitgaat van genoten loon in het refertejaar, worden uitgegaan van het loon genoten in de dienstbetrekking waarin de werknemer ziek is geworden.
Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV het dagloon onjuist heeft vastgesteld. Toepassing van artikel 12e, vijfde lid, van het Dagloonbesluit leidt ertoe dat het in november 2020 uitbetaalde loon (op basis van het door eiseres ingeleverde loonstrookje) in de dagloonberekening moet worden meegenomen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover het betreft de berekening van het dagloon. Het UWV moet het dagloon opnieuw vaststellen, rekening houdend met deze uitspraak.
6. Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten.
Het UWV moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,00. De vergoeding bedraagt in totaal
€ 1.518,00.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 49,00 bedrag aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.518,00 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 12 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (geldend op 2 november 2020).
Op grond van artikel 12c, eerste lid, aanhef van het Dagloonbesluit, voor zover van toepassing, wordt onder loon in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv, genoten in de referteperiode uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden.
Op grond van artikel 12d, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
Op grond van artikel 12e, eerste lid, van het Dagloonbesluit is het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW en de Wazo de uitkomst van de volgende berekening:
[(A-B) x 108/100 + C] / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten;
C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en
D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.
Op grond van artikel 12e, vijfde lid van het Dagloonbesluit staat D, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na afloop van de referteperiode, in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken, bedoeld in artikel 29, derde lid, van de ZW of de dag waarop het recht op een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan en staan A, B en C in dat geval, in zoverre in afwijking van artikel 12c, voor het loon respectievelijk de vakantiebijslag genoten in deze dienstbetrekking. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op de situatie, bedoeld in artikel 12c, tweede, derde en vierde lid.