ECLI:NL:RBZWB:2022:7317

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4208
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiseres door het UWV

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 6 december 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. V.M.C. Verhaegen, heeft in beroep de beslissing van het UWV aangevochten, die haar uitkering per 20 april 2021 had beëindigd. Het UWV handhaafde deze beslissing na bezwaar, waarbij het stelde dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de zaak op 25 oktober 2022 ter zitting behandeld, waarbij ook de gemachtigde van het UWV, mr. N. Regragui, aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door eiseres niet fysiek te onderzoeken, ondanks de medische bezwaren die zij had ingediend. De rechtbank wijst erop dat de verzekeringsarts b&b geen adequate beoordeling heeft kunnen maken zonder een persoonlijk onderzoek. Eiseres heeft aangegeven dat zij bereid was tot een medisch onderzoek, wat het UWV had moeten faciliteren. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit lijdt aan een onderzoeksgebrek en dat het beroep gegrond is.

De rechtbank maakt gebruik van de bestuurlijke lus, wat inhoudt dat het UWV de gelegenheid krijgt om het gebrek in het besluit te herstellen door alsnog een lichamelijk onderzoek uit te voeren. De rechtbank stelt een termijn van acht weken in voor het UWV om dit te doen. Indien het UWV hier geen gebruik van maakt, moet het dit binnen twee weken aan de rechtbank meedelen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, inclusief de vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4208 ZW

tussenuitspraak van 6 december 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 19 maart 2021 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 20 april 2021.
Met het bestreden besluit van 24 augustus 2021 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de beëindiging van de uitkering gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2022 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde, en als gemachtigde van het UWV, mr. N. Regragui.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en
of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3.1
Eiseres is werkzaam geweest als medewerkster cleaning. Voor dat werk is zij op 20 januari 2020 uitgevallen vanwege (toegenomen) rugklachten. Het UWV heeft eiseres bij besluit van 13 juli 2020 met ingang van 20 januari 2020 een ZW-uitkering toegekend. Na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling heeft het UWV gesteld dat eiseres in staat is om passende arbeid te verrichten.
3.2
Niet in geschil is dat eiseres 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiseres in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en eiseres gesproken op het telefonische spreekuur van 10 februari 2020. In zijn rapportage van 10 februari 2020 geeft [naam verzekeringsarts] aan dat vanuit de curatieve sector onderzoek is gedaan, waarna behandeling is ingezet. Desondanks persisteren haar klachten. Bij het telefonisch spreekuur komen daarbij ook andere langer bestaande klachten naar voren (hulpverlening hiervoor loopt al langere tijd, reeds voor de ziekmelding). Eiseres ondervindt wegens haar klachten problemen in het dagelijks functioneren. Hierbij is er geen sprake van inactiviteit, eiseres is ADL zelfstandig en verricht haar activiteiten rekening houdend met haar klachten. Bij zijn onderzoek ziet de verzekeringsarts klachten/ervaren belemmeringen passend bij
de medische situatie van eiseres.
Hij acht eiseres belastbaar voor werk, wel gelden er beperkingen ten opzichte van normaal functioneren. De klachten acht de verzekeringsarts plausibel gezien de medische situatie en consistent met externe en eigen bevindingen. Vanuit de curatieve sector is immers een afwijking geconstateerd waarvoor behandeling is ingezet. Daarnaast bleek [naam verzekeringsarts] van klachten/ervaren belemmeringen passend bij de medische situatie en acht hij het reëel uit te gaan van een zekere kwetsbaarheid.
Eiseres is volgens de verzekeringsarts aangewezen op werk dat niet te zwaar belastend is, hij neemt daarom beperkingen aan op dynamische handelingen en statische houdingen en ziet reden beperkingen aan te nemen op persoonlijk en sociaal functioneren als gevolg van de langer bestaande klachten (onder meer om verdere overbelasting te voorkomen).
De verzekeringsarts verwacht dat de belastbaarheid (qua persoonlijk en sociaal functioneren) op langere termijn nog aanzienlijk zal verbeteren. Hij acht het herstelgedrag adequaat en concludeert dat eiseres ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 Ziektewet. Zij heeft verminderde benutbare mogelijkheden voor het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres heeft hij neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 februari 2021
.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het dossier bestudeerd inclusief de brief van 12 april 2021 van psycholoog [naam psycholoog] en het schrijven van orthopeed [naam orthopeed] van 23 april 2021. De verzekeringsarts b&b is van mening dat uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts blijkt van een uitgebreide telefonische verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De aanwezige klachten en ervaren beperkingen zijn besproken. De conclusie is vooral gebaseerd op het verhaal van eiseres (beoordelingsgesprek) betreffende de klachten en ervaren belemmeringen in combinatie met de dagelijkse activiteiten, de dossiergegevens en de indruk die er was van de psychische toestand. Er werd een fysiek fors beperkte belastbaarheid vastgesteld en daarnaast ook veel beperkingen van het persoonlijk en sociaal functioneren.
Er was zo nog niet voldoende informatie voorhanden om tot een zorgvuldige beslissing te kunnen komen, omdat er geen lichamelijk onderzoek plaatsvond en er geen gegevens van behandelaars beschikbaar waren. Dit wordt volgens [naam verzekeringsarts b&b] in bezwaar hersteld door kennisname en meewegen van de door eiseres ingebrachte psychologische en medisch-specialistische informatie. Zij ziet voldoende gegevens over de psychische problematiek en ook van de bevindingen van de orthopeed (met ook lichamelijk en technisch onderzoek).
Er blijkt haar – na ook meewegen van deze informatie – geen aanleiding op basis van het bezwaar anders te oordelen:
Eiseres heeft namelijk geen hoorzitting gewenst en uit de door eiseres overlegde nadere
psychologische en medische gegevens blijkt niet dat er sprake is van ernstigere beperkingen dan waarvan bij de totstandkoming van de beslissing is uitgegaan.
De verzekeringsarts b&b overweegt naar aanleiding van de bezwaargronden dat voor de geclaimde cognitieve beperkingen geldt: Gezien de aard van de problematiek in combinatie met het geschetste dagelijks functioneren van eiseres is er terecht uitgegaan van de normaalwaarde voor wat betreft concentreren en verdelen van de aandacht. Er was namelijk ook een adequate deelname aan het gesprek met de verzekeringsarts.
Het medicijngebruik maakt niet dat deelname aan het verkeer is uitgesloten.
De behandelend psycholoog beschrijft het resultaat van de behandeling.
De orthopeed adviseert licht en afwisselend werk: Er zijn primair forse beperkingen van
statische en dynamische belasting vastgesteld. [naam verzekeringsarts b&b] ziet geen reden méér beperkingen van de belastbaarheid vast te stellen.
Zij ziet dan ook geen volledige arbeidsongeschiktheid: Eiseres is namelijk – zoals
primair ook gesteld – niet opgenomen, niet bedlegerig gedurende het grootste deel van de
dag, wel ADL-zelfstandig en er is geen ernstige stoornis op alle drie de niveaus van het
persoonlijk en sociaal functioneren.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] concludeert dat heroverweging in bezwaar niet leidt tot de noodzaak af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts en handhaaft daarom de FML van 10 februari 2021.
4.3
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij in bezwaar al heeft geageerd tegen het zonder medisch onderzoek en enkel op basis van een telefoongesprek van haar met een verzekeringsarts komen tot het besluit haar ZW-uitkering stop te zetten.
Bij het bestreden besluit hoort een medische herbeoordeling waarvoor eiseres wederom niet medisch is onderzocht. Dat zij heeft aangegeven geen hoorzitting nodig te achten maakt niet dat van een medisch onderzoek kan worden afgezien, waar eiseres expliciet heeft gemeld geen bezwaar te hebben tegen een medisch onderzoek door een verzekeringsarts b&b. Dat had, gelet op de kwaliteitseisen van het Schattingsbesluit dan ook niet achterwege mogen blijven. Eiseres heeft zowel lichamelijke als psychische beperkingen voor werk.
Verder is de verzekeringsarts b&b, zonder eigen waarneming, voorbij gegaan aan de door psycholoog [naam psycholoog] genoemde concentratieproblemen en paniekgevoelens met alleen een verwijzing naar het telefoongesprek met de primaire verzekeringsarts.
Dat gesprek werd bovendien door eiseres gevoerd zonder inname van haar reguliere medicatie en de verzekeringsarts maakte daarbij een tamelijk ongeïnteresseerde indruk op eiseres. Eiseres wijst er op codeïnefosfaat en Diazepam te slikken en dat bij beide medicijnen een waarschuwing voor het reactievermogen (autorijden, bediening van machines, spelen op straat et cetera) is opgenomen. Die medicatie versuft haar, maar is nodig tegen de pijn, ze heeft 24 uur per dag pijn aan de rug. Om haar situatie inzichtelijk te kunnen maken nam ze die medicatie niet voorafgaand aan het telefoongesprek met de verzekeringsarts.
Ook gaat het UWV voorbij aan de orthopeed die aangeeft dat bij werkhervatting het werk licht en afwisselend moet zijn. De huisarts schreef een tilbeperking voor van 3 kilogram en in de FML wordt dat zo maar op 5 kilogram gezet.
De gespecificeerde informatie van de orthopeed met betrekking tot de rugproblemen was bij de primaire verzekeringsarts niet eens beschikbaar. Ook toen die wel bekend was zijn in de FML geen verdergaande beperkingen opgenomen. De zitbeperking van de orthopeed wordt genegeerd.
In verband met de dyslexie ontbreekt ten onrechte een beperking bij aspect 2.4, zonder motivering.
Ten onrechte gaat het UWV bij de geduide functies er van uit dat eiseres incidenteel 8 kilogram kan tillen/dragen, terwijl zij juist tot 3 kilogram beperkt zou moeten zijn. Geen van de verzekeringsartsen heeft de rug van eiseres onderzocht.
In verband met de gevaarzetting als gevolg van haar medicatie kan eiseres de functie textielproductenmaker (naaimachine) niet uitoefenen.
Verder meldt eiseres dat de orthopeed aangeeft dat werk licht en afwisselend moet zijn voor haar, maar dat die afwisseling in de geduide functies ontbreekt.
Tot slot meldt eiseres de hele dag pijn te hebben en nauwelijks tot enige activiteit in staat te zijn. Zij kan haar huishouden al niet aan en is in het geheel niet in staat buitenshuis te werken.
4.4
Indien de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist, zoals in het geval van eiseres, en in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact waarbij de verzekeringsarts de betrokkene in persoon (fysiek) heeft gezien, geldt als uitgangspunt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts b&b tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo een situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts b&b voldoende kan motiveren dat, in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) en van 2 december 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:3031).
4.5
Vaststaat dat zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase geen fysiek onderzoek heeft plaatsgevonden en dat de verzekeringsarts b&b het voldoende achtte naast de verrichtte dossierstudie kennis te hebben genomen van de door eiseres ingebrachte psychologische en medisch-specialistische informatie. De verzekeringsarts b&b heeft gesteld dat een fysiek lichamelijk onderzoek geen toegevoegde waarde heeft, door het meewegen van de door eiseres aangeleverde informatie.
4.6
De rechtbank volgt dit standpunt niet en acht het niet voldoende zorgvuldig dat eiseres niet door een arts van het UWV is gezien in deze procedure. De vermelding van het standpunt dat eiseres een hoorzitting niet nodig acht, maakt dat niet anders. Zij heeft aan die mededeling bovendien expliciet toegevoegd dat een medisch onderzoek in bezwaar voor haar geen probleem is. Onder deze omstandigheden kan niet worden volstaan met verwijzing naar de door eiseres zelf aangeleverde orthopedische en psychologische informatie. Ten aanzien van haar rugklachten heeft eiseres bij de verzekeringsarts melding gemaakt van toename van de problemen bij lang (maximaal 30 minuten) lopen of staan. Met tillen is zij ook zeer voorzichtig (niet van de grond). Psychisch heeft eiseres gesteld na een PTSS nog steeds snel stress te ervaren en bij spanningen een toename van ook lichamelijke spanningen te ervaren. Voorts heeft eiseres er op gewezen dat de door psycholoog [naam psycholoog] genoemde concentratieproblemen en paniekgevoelens volledig zijn genegeerd door de verzekeringsarts b&b.
Het UWV heeft weliswaar in het verweerschrift aangevoerd dat er veel beperkingen van het persoonlijk en sociaal functioneren werden vastgesteld en dat uit de overgelegde psychologische gegevens niet blijkt van ernstigere beperkingen dan in de FML 10 februari 2021 opgenomen, maar dat maakt het voorgaande niet anders. Eiseres heeft duidelijk gemaakt juist om zo helder mogelijk het telefoongesprek met de primaire verzekeringsarts te kunnen voeren die dag te hebben afgezien van haar gebruikelijke en noodzakelijke medicatie.
Verder heeft zij aangegeven niets te zien in mondelinge behandeling, maar wel bereid te zijn een onderzoek door een verzekeringsarts b&b te ondergaan.
4.7
Naar het oordeel van de rechtbank betekent het feit dat eiseres liefst afziet van de hoorzitting nog niet dat zij ook af wil zien van een lichamelijk onderzoek door een verzekeringsarts b&b (zie ook de uitspraak van de CRvB van 17 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3201). Uit haar bereidstelling mee te werken aan een fysiek onderzoek door een verzekeringsarts b&b blijkt ook niet dat eiseres heeft beoogd van lichamelijk onderzoek af te zien. Het had dan ook op de weg van het UWV gelegen, als er al aanleiding zou zijn te veronderstellen dat eiseres van lichamelijk onderzoek zou willen afzien, dit nader uit te vragen, waar zij in haar bezwaarschrift nadrukkelijk heeft gesteld zich voor dergelijk onderzoek bereid te houden.
4.8
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een onderzoeksgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
5.1
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen alsnog een lichamelijk onderzoek te verrichten bij eiseres en alle actuele medische informatie voor zover die ziet op de datum in geding, waaronder mogelijk nog bij behandelaars op te vragen informatie, mee te nemen in het besluit.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
Indien en voor zover, na herstel van voornoemd gebrek, de FML van 10 februari 2021 en de geduide functies ongewijzigd blijven, zal de rechtbank dan ook toekomen aan het uitspreken van een oordeel over het arbeidskundige deel van de motivering van het betreden besluit en eventueel andere samenhangende aspecten.
5.2
Om het gebrek te herstellen, moet het UWV eiseres in beginsel alsnog fysiek op spreekuur laten onderzoeken door een verzekeringsarts b&b. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op acht weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
5.3
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat de rechtbank over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • heropent het onderzoek;
  • stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met in achtneming van wat in overwegingen 4.6, 4.7, 5.1 en 5.2 van deze tussenuitspraak is overwogen;
  • draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 6 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).