ECLI:NL:RBZWB:2022:7209

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1639
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bijstandsuitkering en toekenning bijstandsuitkering

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, waarin het bezwaar tegen een eerder besluit niet-ontvankelijk werd verklaard. Het bestreden besluit betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser, die bekend is met een persoonlijkheidsstoornis en zorgmijdend gedrag vertoont. Eiser was ontruimd op 14 april 2015 en heeft sindsdien op straat geleefd. Het college heeft het bezwaar tegen het primaire besluit I, dat de bijstandsuitkering introk, niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Eiser heeft aangevoerd dat zijn psychische toestand hem verhinderde om tijdig bezwaar te maken, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om deze claim te onderbouwen. De rechtbank heeft ook het bezwaar tegen het tweede primaire besluit, dat de bijstandsuitkering vanaf 28 oktober 2020 toekende, ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de hoofdregel rechtvaardigen, en dat het college op goede gronden de bijstandsuitkering per 28 oktober 2020 heeft toegekend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om griffierecht en proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1639 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.L. Ross),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (college)

(gemachtigde: [woordvoerder verweerder] ).

Inleiding

1.1
Namens eiser is beroep ingesteld tegen het besluit van 18 maart 2021 (bestreden besluit). In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar tegen het besluit van
15 april 2015 (primair besluit I) niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 10 december 2020 (primair besluit II) ongegrond verklaard.
1.2
Het dagelijks bestuur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een aanvulling daarop.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Eiser – bekend met een persoonlijkheidsstoornis alsook dat hij extreem zorgmijdend is – woonde tot
14 april 2015 aan het [adres] . Op 14 april 2015 is eiser (door een huurachterstand) ontruimd in het bijzijn van de politie, de deurwaarder en het crisisteam van de GGZ. Het college heeft bij het primaire besluit I de bijstandsuitkering van eiser (na een eerdere opschorting) vanaf 1 augustus 2014 ingetrokken.
Eiser heeft zich op 28 oktober 2020 gemeld voor een bijstandsuitkering. Uit de beoordeling van de aanvraag volgt dat er destijds geen crisisopvang bij GGZ heeft plaatsgevonden. Eiser zou sinds 14 april 2015 op straat verblijven en slaapt sinds de ontruiming in een speelhuisje van de speeltuin in het [park] in [vestigingsplaats] . Tegen de ochtend vertrekt hij en gaat hij naar [stichting] en het [stedelijk centrum] om te eten. Daarna verblijft eiser overwegend in wijkcentrum [wijkcentrum] of [wijkcentrum 2] . Hij is vaak in de weer op een openbare computer. Eiser oogt verzorgd, spreekt in duidelijke en heldere taal en heeft voorheen ook geregeld zijn kleding gewassen bij [opvanghuis] . Het college heeft in het primaire besluit II eiser vanaf 28 oktober 2020 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande toegekend en hierbij de norm met 20% verlaagd vanwege het ontbreken van woonlasten.
Het college heeft bij het bestreden besluit het bezwaar tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaarschrift is buiten de bezwaartermijn ingediend. Niet gebleken is dat de psychische toestand van eiser in de bezwaarperiode tegen het primaire besluit I zodanig was dat hij daardoor niet in staat was om binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift in te dienen dan wel dat door een derde te laten doen. Het te laat gemaakte bezwaar is niet-verschoonbaar. Het bezwaar tegen het primaire besluit II is ongegrond verklaard. Het college stelt zich op het standpunt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een eerdere ingangsdatum dan 28 oktober 2020 rechtvaardigen.
Heeft het college op goede gronden de te late indiening van het bezwaarschrift tegen het primaire besluit I niet-verschoonbaar verklaard?
4. Partijen verschillen van mening over de vraag of de termijnoverschrijding bij het maken van bezwaar tegen het primaire besluit I verschoonbaar is.
4.2
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Het bezwaarschrift tegen het primaire besluit I is op 21 januari 2021 en daarmee ruimschoots na het verstrijken van de bezwaartermijn ontvangen.
4.3
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkheidverklaring van een na afloop van de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift achterwege als redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest. Naar vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geldt dat het te laat indienen van een bezwaarschrift verschoonbaar is als de betrokkene zelf niet in staat was om zorg te dragen voor (tijdige) afhandeling van zijn post en administratie of een derde te vragen om dat namens hem te doen. Naar het oordeel van de rechtbank levert hetgeen eiser aanvoert in samenhang met het dossier geen verschoonbare termijnoverschrijding op. Eiser heeft zijn standpunt dat hij destijds niet in staat was om bezwaar in te dienen niet met (medische) stukken onderbouwd.. Het bezwaar tegen het primaire besluit I is dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Heeft het college op goede gronden de bijstandsuitkering per 28 oktober 2020 toegekend?
5. Eiser voert aan dat hij door zijn psychische klachten niet eerder in staat is geweest om bijstand aan te vragen. Volgens eiser zijn dit bijzondere omstandigheden en rechtvaardigen deze bijzondere omstandigheden een afwijking van de hoofdregel om pas vanaf datum melding bijstand toe te kennen.
5.1
Volgens vaste rechtspraak inzake de toepassing van de artikel 44 van de Participatiewet wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als het de betrokkene niet kan worden verweten dat er niet tijdig een aanvraag om bijstand is ingediend. Dit kan het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om tijdig een aanvraag om bijstand in te dienen [2] .
5.2
Er doen zich in deze zaak geen bijzondere omstandigheden voor die tot afwijking van voornoemd uitgangspunt leiden. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat eiser geen mogelijkheid had om zich al eerder voor een bijstandsuitkering te melden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser tijdens de hoorzitting heeft aangegeven dat hij via het [stedelijk centrum] in contact is gebracht met bemoeizorg. Na advies van bemoeizorg heeft eiser – die eerder in de veronderstelling verkeerde geen recht te hebben op bijstand, omdat hij aanspraak maakt op meerdere schadeclaims – zich op 28 oktober 2020 alsnog gemeld voor een bijstandsuitkering. De rechtbank ziet geen feitelijke beletselen voor eiser om zich eerder dan 28 oktober 2020 te melden voor een bijstandsuitkering. Van de door eiser gestelde psychische situatie – die hem verhinderd heeft om de aanvraag eerder in te dienen – is niet gebleken. Het bezwaar tegen het primaire besluit II is terecht ongegrond verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 november 2022 door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 6:7:
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid:
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9, eerste lid:
Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11:
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Participatiewet
Artikel 44, eerste lid:
Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.

Voetnoten

1.CRvB 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4963.
2.CRvB 14 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2511 en CRvB 5 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4215.