ECLI:NL:CRVB:2015:4963

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2015
Publicatiedatum
6 januari 2016
Zaaknummer
14/6074 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschoonbare termijnoverschrijding bij bezwaar tegen terugvordering persoonsgebonden budget

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep tegen een besluit van het Zorgkantoor ongegrond werd verklaard. Appellant, geboren op 24 augustus 1982 en bekend met een verstandelijke beperking, had in 2005 een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen. Na een verblijf in een hersenletselkliniek heeft het Zorgkantoor het pgb beëindigd en later een bedrag van € 19.673,57 teruggevorderd. Appellant's moeder, die als bewindvoerder fungeerde, overleed in 2008, en het Zorgkantoor heeft het besluit tot terugvordering naar haar oude adres gestuurd. Appellant heeft pas in 2013 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat door het Zorgkantoor als te laat werd beschouwd. De rechtbank verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, maar appellant stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was omdat hij niet in staat was om zijn post en administratie te beheren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Zorgkantoor het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en droeg het Zorgkantoor op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd het Zorgkantoor veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

14/6074 AWBZ
Datum uitspraak: 30 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
23 september 2014, 13/4081 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats 1] (appellant)
Achmea Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.A. Rispens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2015. Voor appellant is verschenen mr. Rispens. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. K.M.A. Terkoolt-Nugter.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren op 24 augustus 1982, is bekend met een verstandelijke beperking.
1.2.
Aan appellant is bij besluit van 24 februari 2005 op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten voor 2005 een netto persoonsgebonden budget (pgb) verleend tot een bedrag van € 19.973,17. Bij brief van 31 maart 2005 heeft [naam moeder] , de moeder en tevens bewindvoerder van appellant, aan het Zorgkantoor te kennen gegeven dat appellant per
8 maart 2005 voor tijdelijke begeleiding in hersenletselkliniek [naam kliniek] , op het adres [adres] te [woonplaats 2] verblijft. Het pgb moet daarom met ingang van
8 maart 2005 worden omgezet naar zorg in natura. Vervolgens heeft het Zorgkantoor het pgb over 2005 beëindigd.
1.3.
Op 10 januari 2008 is [naam moeder] overleden.
1.4.
Bij besluit van 30 juli 2008 heeft het Zorgkantoor het pgb over 2005 vastgesteld op € 299,60 en een bedrag van € 19.673,57 van appellant teruggevorderd. Het Zorgkantoor heeft dit besluit verzonden aan het adres [adres 3] , het voormalige adres van [naam moeder] .
1.5.
Op 23 februari 2009 is [naam zus] , de zuster van appellant, benoemd tot zijn bewindvoerder.
1.6.
Het Zorgkantoor heeft appellant er bij brief van 4 december 2012, verzonden aan het adres van de instelling waar appellant op dat moment verbleef, op gewezen dat hij in verband met het pgb dat hij over 2005 heeft ontvangen nog € 9.243,05 moet terugbetalen aan het Zorgkantoor. Wegens deze brief heeft [naam zus] zich op 18 december 2012 als wettelijk vertegenwoordiger van appellant bij het Zorgkantoor gemeld. Zij heeft te kennen gegeven niet op de hoogte te zijn geweest van de openstaande vordering en heeft het Zorgkantoor verzocht om toezending van de hiermee verband houdende besluiten en om uitstel van betaling. Zij heeft als correspondentieadres opgegeven het adres [Adres 2] te [woonplaats 3] .
1.7.
Op 15 januari 2013 heeft het Zorgkantoor het besluit van 30 juli 2008 (opnieuw) verzonden aan het verblijfadres van appellant.
1.8.
Op 13 maart 2013, ontvangen op 21 maart 2013, is namens appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 juli 2008.
1.9.
Bij besluit van 7 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor vastgesteld dat dit bezwaar te laat is gemaakt en dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat het het bezwaar niet-ontvankelijk is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het Zorgkantoor het besluit van 30 juli 2008 niet juist bekend heeft gemaakt, omdat het besluit niet is verzonden naar het adres [adres] te [woonplaats 2] , het adres waar hij destijds verbleef en in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven. Het Zorgkantoor is van deze adreswijziging bij brief van 31 maart 2005 op de hoogte gesteld. Appellant heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is.
3.2.
Het Zorgkantoor heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het Zorgkantoor heeft er op gewezen dat het besluit van 30 juli 2008 is verzonden naar het laatst bekende correspondentieadres van appellant en dat dit besluit daarmee wel juist bekend is gemaakt. Daarnaast is dit besluit op 15 januari 2013 opnieuw verzonden aan appellant. Na de ontvangst hiervan had het volgens vaste rechtspraak op de weg van appellant gelegen om zo spoedig mogelijk bezwaar te maken. Dit heeft appellant niet gedaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Zorgkantoor heeft het besluit van 30 juli 2008, dat is verzonden naar het adres [adres 3] , in overeenstemming met artikel 3:41, eerste lid, van de Awb aan appellant bekendgemaakt. Dat adres was het bij het Zorgkantoor laatst bekende (correspondentie)adres van appellant. Niet kan worden geoordeeld dat het (correspondentie)adres is gewijzigd met de brief van 31 maart 2005, omdat daarmee enkel aan het Zorgkantoor te kennen is gegeven dat appellant voor tijdelijke begeleiding in hersenletselkliniek [naam kliniek] verblijft en dat het pgb daarom met ingang van 8 maart 2005 moet worden omgezet naar zorg in natura. Nu het besluit van 30 juli 2008 op juiste wijze bekend is gemaakt, was de bezwaartermijn ruimschoots verstreken toen op 21 maart 2013 tegen dat besluit bezwaar werd gemaakt.
4.2.
Anders dan de rechtbank en het Zorgkantoor acht de Raad het te laat indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar. Daarbij is van belang dat niet in geschil is dat appellant zelf niet in staat was om zorg te dragen voor de (tijdige) afhandeling van zijn post en administratie of een derde te vragen om dat namens hem te doen. Zijn voormalige bewindvoerder [naam moeder] , die voor deze zaken zorg droeg, was toen het besluit van 30 juli 2008 werd verzonden een half jaar daarvoor overleden. Tussen de opname van appellant, op 8 maart 2005, in een instelling en de daarop gevolgde beëindiging van het pgb en de verzending van het besluit van 30 juli 2008 tot vaststelling en terugvordering van het pgb over 2005 zijn ruim drie jaar verstreken. Niet in geschil is dat de familie van appellant dit besluit toen niet heeft ontvangen. Voorts hoefden zij wegens het tijdsverloop redelijkerwijs geen rekening te houden met een besluit dat betrekking had op het pgb van appellant over 2005. Ook kan niet worden aangenomen dat [D] reeds kort na de tweede verzending van het besluit van 30 juli 2008 op 15 januari 2013 bekend is geworden met dit besluit, omdat deze tweede verzending gericht was aan het adres van de instelling waar appellant verbleef, ondanks dat [D] zich reeds als wettelijk vertegenwoordiger van appellant bij het Zorgkantoor had gemeld en daarbij een ander correspondentieadres had genoemd. Onder deze omstandigheden heeft appellant met het bezwaar van 21 maart 2013 zo spoedig mogelijk bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 juli 2008.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het Zorgkantoor het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en inhoudelijk op het bezwaar van appellant had dienen te beslissen. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen, evenals het bestreden besluit. De Raad beschikt over onvoldoende gegevens om zelf in de zaak te voorzien, zodat het Zorgkantoor zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
5. Er is aanleiding om het Zorgkantoor te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 980,- in beroep en € 980,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 7 mei 2013 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • draagt het Zorgkantoor op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
  • veroordeelt het Zorgkantoor in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.960,-;
  • bepaalt dat het Zorgkantoor aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en J.P.A. Boersma en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) M.S.E.S. Umans

AP