ECLI:NL:RBZWB:2022:6871

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
AWB- 22_4443 VV en AWB- 22_4454 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen last onder bestuursdwang tot sluiten woning met berging voor 6 maanden op grond van de Opiumwet

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van de burgemeester van Tilburg om de woning en berging aan [adres verzoekers] te sluiten voor de duur van zes maanden. Dit besluit is genomen naar aanleiding van een opsporingsonderzoek naar de handel in verdovende middelen, waarbij op 4 juli 2022 in de woning 1.978 gram amfetamine/MDMA en diverse aan drugshandel gerelateerde goederen zijn aangetroffen. De burgemeester heeft op 7 september 2022 besloten tot sluiting van de woning, wat door verzoekers is betwist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 november 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van verzoekers en de burgemeester vertegenwoordigd waren.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, gezien de aangetroffen hoeveelheid drugs. Verzoekers betwisten de aanwezigheid van hard- en softdrugs en stellen dat de sluiting onevenredig is, maar de voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester voldoende heeft gemotiveerd dat de sluiting noodzakelijk is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de sluiting van de woning en berging een geschikt middel is om de openbare orde te waarborgen en de burgemeester niet verplicht was om een minder ingrijpende maatregel te treffen. De gevolgen voor verzoekers zijn niet onevenredig in verhouding tot de doelen die met de sluiting worden nagestreefd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/4443 en BRE 22/4454

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 november 2022 in de zaken tussen

[naam verzoeker 1], uit [woonplaats verzoeker], verzoeker 1,

[naam verzoeker 2],uit [woonplaats verzoeker], verzoeker 2,
tezamen, verzoekers,
gemachtigde: mr. G.J.P.M. Mooren,
en

De burgemeester van de gemeente Tilburg.

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van de burgemeester van 7 september 2022 over de sluiting van de woning en berging aan [adres verzoekers] in [woonplaats verzoeker] voor de duur van zes maanden (hierna: bestreden besluit en de woning).
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekers en namens de burgemeester: mr. A.M.J. van den Biggelaar.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Feiten

[naam woningbouwvereniging] is eigenaar van de woning. Verzoekers huren de woning.
Uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 23 juli 2022 en verschillende processen-verbaal van de politie van 4 en 5 juli 2022 blijkt dat in het kader van een opsporingsonderzoek naar de handel in verdovende middelen een doorzoeking heeft plaatsgevonden in de woning en daarbij behorende berging op 4 juli 2022. In de woning werd 1.978 gram amfetamine/MDMA aangetroffen. Ook werden in de woning verschillende aan drugshandel gerelateerde goederen aangetroffen: gripzakjes, een weegschaal en 2 GPS-trackers. In de berging werden de volgende goederen aangetroffen: 4 lampenkappen, 1 luchtafvoerslag, 1 transformator, 1 opvouwbaar waterreservoir, een geldtelmachine, twee clownsmaskers en een camouflagevest. Naast de deur van de bij de woning behorende berging stonden een aantal matrassen. Tussen die matrassen trof de politie een strijkzak aan met 799,74 gram henneptoppen, een gele boodschappentas met daarin twee gripzakjes met witte en bruine kristallen, een lepel, een weegschaal en een rode boodschappentas met daarin circa 100 rubber-steel balls, 15 CO2 gaspatronen en 1 alarmpistool. Het gripzakje gevuld met bruine kristallen kwam volgens de politie overeen met de 2 kilo bruine kristallen die in de woning zijn aangetroffen.
De burgemeester heeft bij brief van 4 augustus 2022 zijn voornemen kenbaar gemaakt aan [naam woningbouwvereniging] om de woning te sluiten voor de duur van zes maanden. Een kopie van die brief is op dezelfde dag aan verzoekers toegezonden.
De burgemeester heeft [naam woningbouwvereniging] bij bestreden besluit op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet gelast om de woning per 26 september 2022 (14:00 uur) te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van zes maanden. Een kopie van dat besluit is aan verzoekers toegezonden op dezelfde dag.
Bij brieven van 20 september 2022 hebben verzoekers daar bezwaar tegen gemaakt en op 21 september 2022 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.
In een e-mailbericht van 22 september 2022 heeft de burgemeester de rechtbank medegedeeld dat het besluit wordt opgeschort tot drie dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter.

2. Gronden

2.1
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de burgemeester ten onrechte heeft besloten tot sluiting van de woning. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter daarom verzocht om schorsing van het bestreden besluit.
2.2
Zij betwisten primair dat er (daadwerkelijk) sprake was van hard- en softdrugs dan wel daaraan gerelateerde goederen. Ter zitting hebben verzoekers toegelicht dat getwijfeld kan worden of de aangetroffen stof in de woning MDMA betrof. In een aan deze zaak gerelateerde woning aan [adres woning 2] is op dezelfde dag door de politie een stof aangetroffen waarvan de indicatieve test aangaf dat het MDMA betrof. Uit een onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut is echter gebleken dat dit geen MDMA bleek te zijn. Daarnaast kan de hennep die is gevonden tussen de matrassen geen reden zijn om de woning en de berging te sluiten, omdat de gang waarin de matrassen werden gevonden toegankelijk is voor vier bergingen.
2.3
Subsidiair hebben zij aangevoerd dat de burgemeester – gelet op alle specifieke omstandigheden – in redelijkheid niet tot sluiting heeft kunnen besluiten. Volgens verzoekers had volstaan moeten worden met een minder ingrijpende maatregel. Verzoekers waren niet aanwezig op 4 juli 2022 en hadden geen weet van hetgeen is aangetroffen. Met hetgeen is aangetroffen hebben verzoekers niks van doen en daar hadden zij ook geen kennis van. Tevens is niet gebleken van verkoop, handel of overlast. Volgens verzoekers kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de sluiting geen herstellend, maar een bestraffend karakter heeft. Sluiting van de woning leidt er toe dat verzoekers voor de duur van zes maanden geen woning zullen hebben en daarnaast zal de sluiting leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst. Dat betekent dat verzoekers op straat komen te staan en daardoor zullen zij in zeer grote problemen komen. De eerder aangetroffen drugs in woningen van verzoeker in 2015 en 2017 kunnen niet worden meegenomen, omdat het besluit van de burgemeester dat daarop heeft gevolgd in 2015 is ingetrokken en het incident van 2017 inmiddels vijf jaar geleden is.
3. Wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. Beoordeling
4.1
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Bevoegdheid van de burgemeester4.2 De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 5 gram hennep of meer dan 0,5 gram amfetamine de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. [1]
4.3
De burgemeester heeft een bestuurlijke rapportage en drie processen-verbaal aan de sluiting ten grondslag gelegd. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de burgemeester onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel af mag gaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend(e) proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [2]
4.4
De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat in de woning 1.978 gram MDMA is aangetroffen en in de gang bij de berging 799,74 gram henneptoppen. Hennep is een middel als bedoeld in lijst II en MDMA is een middel als bedoeld in lijst I. Omdat tussen de matrassen goederen zijn gevonden die – zo blijkt uit de processen-verbaal – kunnen worden gerelateerd aan de woning van verzoekers en de woning aan [adres woning 2], acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat de hennep ook aan de woning van verzoekers gerelateerd kan worden. Niettemin is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook als de henneptoppen buiten beschouwing zouden worden gelaten, blijft staan dat in de woning een grote hoeveelheid MDMA is gevonden. Verzoekers hebben niet met een tegenexpertiserapport onderbouwd dat de aangetroffen stof geen MDMA zou zijn. Gelet daarop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te twijfelen aan de in de bestuurlijke rapportage en daarbij behorende processen-verbaal opgenomen bevindingen. De burgemeester mocht er gelet op de hoeveelheid MDMA die is gevonden vanuit gaan dat de aangetroffen drugs bestemd was voor drugshandel. Dat verzoekers stellen dat zij niet de personen waren die de drugs aanwezig hadden, maakt die conclusie niet anders. Voor het opleggen van de last hoeft de burgemeester niet aan te tonen dat de belanghebbende een persoonlijk verwijt valt te maken. [3]
Toepassing van de bevoegdheid
4.5
De burgemeester is niet verplicht de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet te gebruiken. De burgemeester dient een belangenafweging te maken bij zijn beslissing of en op welke wijze hij van die bevoegdheid gebruik maakt. De burgemeester heeft daartoe de Beleidsregels artikel 13b van de Opiumwet vastgesteld (hierna: beleidsregels).
4.6
Het bestreden besluit is conform de beleidsregels: een sluiting voor de duur van zes maanden bij deze eerste constatering, omdat meer dan 1000 gram harddrugs is gevonden en gelet daarop sprake is van een zeer ernstig geval als bedoeld in de beleidsregels.
4.7
Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb.
4.8
Aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting van een woning – die een inmenging in het in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde recht kan vormen – dient een zwaar gewicht te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is.
4.9
De voorzieningenrechter zal beoordelen of de burgemeester terecht tot sluiting van de woning en berging heeft besloten. De voorzieningenrechter neemt daarbij de nieuwe maatstaf voor (de intensiteit van) toetsing aan het evenredigheidsbeginsel in acht, zoals weergegeven in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 februari 2021. [4] De voorzieningenrechter zal bij de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel een onderscheid maken tussen de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid, zoals neergelegd in voormelde uitspraken van de ABRvS.
Geschiktheid
4.1
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de sluiting van een woning en daarbij behorende berging een geschikt middel om het doel te bereiken dat de burgemeester voor ogen heeft, namelijk het (verder) voorkomen van de aanwezigheid van drugs in de woning en de overlast die dat met zich brengt.
Noodzakelijkheid
4.11
Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand nodig is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de loop naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. Een sluiting van meer dan zes maanden kan onevenredig zijn als er geen aanwijzingen voor drugshandel vanuit de woning zijn. Niettemin kan een sluiting noodzakelijk zijn door andere omstandigheden. Dit kan zich voordoen bij recidive, handel in harddrugs of ligging van de woning in een kwetsbare wijk. [5]
4.12
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd dat de sluiting voor de duur van zes maanden noodzakelijk is. De burgemeester had niet met een minder ingrijpend middel hoeven volstaan. De burgemeester heeft daar terecht bij in aanmerking genomen dat een enorm grote hoeveelheid soft- én harddrugs (meer dan 1000 gram) is aangetroffen en dat de woning is gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk. Daarnaast blijkt uit het bestreden besluit en de stukken dat in 2017 ook een overtreding van de Opiumwet is geconstateerd in een voormalige door verzoeker 2 gehuurde woning en dat die woning toen ook is gesloten door de burgemeester. Zoals uit rechtspraak van de ABRvS volgt, maken deze omstandigheden de noodzaak tot sluiting van de woning groter. Verzoekers hebben alleen gesteld, maar niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat geen sprake was van handel, verkoop of overlast in/van drugs. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat drugs feitelijk in of vanuit de woning werd verhandeld, omdat bij de politie een melding is ontvangen en omdat in de woning en berging attributen zijn aangetroffen die relateren aan drugshandel. [6] Van een zichtbare tijdelijke sluiting gaat – zoals de burgemeester terecht schrijft in het bestreden besluit – een sterke signaalfunctie uit die naast een preventieve werking ook de aantrekkingskracht op andere criminele activiteiten tegengaat. Aan de drugscriminelen wordt immers het signaal afgegeven dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in en bij woningen. Daarnaast wordt voor drugsgebruikers en -criminelen duidelijk dat in of bij de woning geen drugs aanwezig zijn en er dus niets meer te halen valt. Daardoor wordt de rust rondom de woning voor de omgeving hersteld en worden de risico’s voor omwonenden weggenomen. Aan buurtbewoners wordt gelijktijdig het signaal afgegeven dat de overheid serieus omgaat met hun meldingen en hierop acteert, waardoor het vertrouwen en de meldingsbereidheid toenemen. Voornoemde doelstellingen kunnen niet worden bereikt als de tijdelijke sluiting geen doorgang kan vinden. De burgemeester stelt terecht dat minder ingrijpende maatregel de sluiting daarom niet kan vervangen.
Evenwichtigheid
4.13
De burgemeester kon dus oordelen dat sluiting van het pand noodzakelijk was. Maar dan moet hij nog wel nagaan of de sluiting ook evenwichtig is. Daarbij zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate waarin de drugshandel aan de bewoners kan worden verweten. De burgemeester moet de nadelige gevolgen van de sluiting voor de bewoner afwegen tegen de redenen voor sluiting. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. [7]
4.14
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de sluiting evenwichtig heeft kunnen achten en heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Uit vaste rechtspraak van de ABRvS [8] blijkt dat een bewoner geen verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, als hij niet op de hoogte kon zijn van in zijn woning aangetroffen drugs. Die situatie doet zich volgens mij in deze zaak niet voor. Verzoekers zijn als huurder verantwoordelijk voor wat in hun woning gebeurt en behoren daar dus op te letten. Daar komt bij dat verzoekers in dit geval extra alert hadden moeten zijn, gelet op een eerder geconstateerde overtreding van de Opiumwet in een voormalige woning van verzoeker 2. De enkele stelling dat zij niks met de drugs te maken hadden, is daarom onvoldoende om aan te nemen dat zij niet op de hoogte waren van de aanwezigheid van de drugs.
Het gedwongen moeten verlaten van de woning en het moeten zoeken naar vervangende woonruimte, leidt in dit geval ook niet tot het oordeel dat de sluiting onevenredig is. Inherent aan de sluiting van het appartement is dat de bewoner het appartement moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. [9] Hoewel het voor verzoekers ingrijpend is dat zij door een mogelijke ontbinding van de huurovereenkomst de huurwoning kwijt zullen raken en dat zij, zoals zij aangeven, op een zwarte lijst zullen worden geplaatst, heeft de burgemeester terecht geoordeeld dat de nadelige gevolgen van de sluiting niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Ter zitting heeft de burgemeester toegelicht dat [naam woningbouwvereniging] altijd – onafhankelijk van het besluit van de burgemeester – overgaat tot een dergelijke ontbindingsprocedure, wanneer drugs in een woning wordt aangetroffen. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter meegewogen dat verzoeker 2 de huidige huurwoning ook van de woningcorporatie mocht huren, nadat een eerdere door verzoeker gehuurde woning is gesloten op grond van de Opiumwet.
5. Conclusie
5.1
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
5.2
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 18 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Wettelijk kader

Opiumwet
De burgemeester is ingevolge artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Hennep staat vermeld op lijst II en cocaïne en amfetamine staan vermeld op lijst I.
Beleidsregels artikel 13b van de Opiumwet (Beleidsregels)
Handelshoeveelheid
In geval van een hoeveelheid van > 5 hennepplanten/-stekken wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt. Er is in dat geval geen sprake van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik. Een hoeveelheid van > 30 gram hennep of hasjiesj brengt het risico van overdraagbaarheid met zich mee. Vanaf 30 gram hennep/hasjiesj is er sprake van een handelshoeveelheid drugs.
In geval van harddrugs wordt 1 tablet c.q. 1 pil c.q. 1 ampul c.q. 1 gemiddelde consumptie-eenheid gelijkgesteld met 0,5 gram.
De voornoemde hoeveelheden worden in deze beleidsregel in ieder geval beschouwd als een handelshoeveelheid drugs, bedoeld voor het verkopen, afleveren, verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn in de zin van artikel 13b van de Opiumwet. Deze opsomming is niet limitatief.
Sluitingsduur
Woningen en/of bij woningen behorende erven worden gesloten in de volgende gevallen:
- harddrugs in woningen en/of op bij woningen behorende erven
Indien in woningen of op bij woningen behorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs), met een handelshoeveelheid van > 0,5 gram, en/of (een) voorwerp(en) en/of stof(fen) als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, van de Opiumwet voorhanden is/zijn, is sprake van een ernstig geval en volgt bij een 1ste constatering een sluiting van
3 maanden. Bij een 2de overtreding van de Opiumwet in een woning of bij woningen behorende erven binnen vijf jaar na de eerste constatering, vindt er een sluiting plaats van
6 maanden. Bij een 3de constatering van overtreding van de Opiumwet binnen vijf jaar na de tweede constatering, vindt er een sluiting van
12 maandenplaats. Bij een 4de constatering van overtreding van de Opiumwet binnen vijf jaar na de derde constatering, vindt er een sluiting van
24 maandenplaats. Bij een 5de constatering van de Opiumwet binnen vijf jaar na de vierde constatering, vindt er een sluiting voor
onbepaalde tijdplaats.
Overtreding
Sluiting
In een woning (en/of op bijbehorende erven) wordt harddrugs aangetroffen met een handelshoeveelheid van > 0,5 gram
1ste constatering: 3 maanden sluiting
2de constatering: 6 maanden sluiting
3de constatering: 12 maanden sluiting
4de constatering: 24 maanden sluiting
5de constatering: sluiting voor onbepaalde tijd
Indien in woningen of op bij woningen behorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) met een hoeveelheid van > 1000 gram en/of > 2000 pillen is er sprake van een
zeer ernstig gevalwaarbij de sanctie wordt opgelegd die hoort bij de 2de of volgende constatering.
-
harddrugs in woningen en/of op bij woningen behorende erven in eigendom van een woningcorporatie
Woningcorporaties verhuren voornamelijk woningen onder de liberalisatiegrens (sociale huurwoningen). Deze woningen zijn schaars en de wachtlijsten hiervoor zijn lang. Het is in het belang van de gemeente Tilburg om te zorgen voor voldoende aanbod van sociale huurwoningen voor haar inwoners. Het sluiten van woningen heeft consequenties voor de beschikbaarheid daarvan.
Om deze consequenties te beperken en gezien de bijzondere positie van woningcorporaties bij de behartiging van het belang van volkshuisvesting, geldt voor woningen en/of bij woningen behorende erven in eigendom van woningcorporaties een beperkte sluitingstermijn.
Indien in woningen of op bij woningen behorende erven in eigendom van een woningcorporatie:
  • drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs), met een handelshoeveelheid van > 0,5 gram, en/of;
  • (een) voorwerp(en) en/of stof(fen) als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, van de Opiumwet voorhanden is/zijn;
is sprake van een
ernstig gevalen volgt bij een 1ste constatering een sluiting van 1 maand.
Bij een volgende constatering
(recidive)of in
zeer ernstige gevallen(zoals omschreven onder de twee voorgaande tabellen) is deze uitzondering niet van toepassing en wordt het reguliere beleid gevolgd.

Voetnoten

1.Zie o.a.: ABRvS 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2799, r.o. 3.1 en ABRvS 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2540, r.o. 5.
2.ABRvS 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:617, r.o. 5.2.
3.ABRvS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:851, r.o. 2.3 en ABRvS 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3339, r.o. 9.
4.Zie onder andere ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en 335.
5.ABRvS 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2856, r.o. 3.1.
6.ABRvS 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2243, r.o. 7.6.
7.ABRvS 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2856, r.o. 3.3.
8.ABRvS 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2856, r.o. 3.4.
9.ABRvS 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2630, r.o. 5.5.