ECLI:NL:RBZWB:2022:6868

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
21-011050
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van voertuig

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift van een klager, die zich verzet tegen de inbeslagname van zijn voertuig, een Peugeot 308. De inbeslagname vond plaats op 18 december 2020 op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. De klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman, heeft aangevoerd dat er geen verdenking van witwassen meer bestaat en dat het Openbaar Ministerie opdracht heeft gegeven tot restitutie van de inbeslaggenomen gelden. Echter, het voertuig is niet geretourneerd en de klager verzoekt de rechtbank om het klaagschrift gegrond te verklaren en de teruggave van zijn voertuig te gelasten.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 5 april 2022 is de officier van justitie gehoord. De officier heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd moest blijven, maar heeft later aangegeven dat de mogelijkheid onderzocht diende te worden om de auto aan klager te retourneren, mits deze op kosten van klager in de originele staat werd hersteld. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het klaagschrift tijdig is ingediend en dat de klager ontvankelijk is. De rechtbank heeft overwogen dat het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het voertuig, nu er geen strafvorderlijk belang meer aanwezig is en er geen onttrekking aan het verkeer zal volgen.

De rechtbank heeft het klaagschrift gegrond verklaard en gelast dat de Peugeot 308 aan de klager wordt teruggegeven. Deze beslissing is genomen in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat inbeslaggenomen voorwerpen teruggegeven moeten worden zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het inbeslaggenomen voorwerp in een strafbaar feit moet staan, wat in dit geval niet meer aan de orde is. De beslissing is genomen door rechter R.P. Broeders en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/320472-20
rk.nummer: 21-011050
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. W.J. Backer, Schiedamsedijk 46, 3011 ED Rotterdam
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 18 december 2020 onder klager in beslag is genomen: een personenauto van het merk, Peugeot, type, 308 en voorzien van het Franse kenteken; [kenteken] .
  • het klaagschrift, ingediend op 22 juli 2021 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie;
  • het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling op 8 november 2021;
  • de nadere schriftelijke reactie van de raadsman van klager; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
De voortzetting van de behandeling van het klaagschrift heeft plaatsgevonden in raadkamer op 5 april 2022. Gehoord is de officier van justitie.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
De raadsman van klager heeft op voorhand laten weten niet in raadkamer te zullen verschijnen gelet op het nader ingenomen schriftelijk standpunt.
Namens klager is aangevoerd dat er op 18 december 2020 is met toepassing van artikel 94 Sv beslag gelegd ten laste van klager op contant geld en een voertuig . Blijkens de kennisgeving sepot is de zaak tegen klager al geruime tijd geseponeerd. Van een verdenking van witwassen is thans geen sprake (meer). Waar het voertuig (een Peugeot 308 met kenteken [kenteken] ) zich bevindt, is onbekend. In dit klaagschrift wordt door klager opgekomen tegen de inbeslagneming en het uitblijven van een last tot teruggave van zijn voertuig. Op 29 maart 2021 is door het Openbaar Ministerie opdracht gegeven tot restitutie van de inbeslaggenomen gelden aan klager. Het voertuig van klager is niet geretourneerd. Evenmin is - voor zover klager bekend - geen sprake van een vordering tot onttrekking aan het verkeer of betreft het hier een voertuig waarvan de verbeurdverklaring is gelast. Van strafvorderlijk beslag in overeenstemming met de eisen van artikel 94 Sv is ten aanzien van het voertuig niet gebleken. Klager heeft geen afstand gedaan en verzoekt de rechtbank tot gegrond verklaring van zijn klaagschrift.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag dient te worden gehandhaafd. Er is opdracht gegeven tot het onttrekken aan het verkeer van het voertuig, omdat er een verborgen ruimte was ontdekt. Het verzoek van de advocaat om de auto op eigen kosten te herstellen, is naar mening van het Openbaar Ministerie niet realistisch/realiseerbaar. Al was het maar omdat het Openbaar Ministerie hier geen controle op kunnen uitvoeren en de kosten (enorm) hoog zijn.
Tijdens de raadkamerbehandeling van het klaagschrift op 8 november 2021 heeft de officier van justitie zich op het gewijzigde standpunt gesteld dat de mogelijkheid onderzocht dient te worden om de auto aan klager te retourneren, mits de auto op kosten van klager in de originele staat wordt hersteld.
De raadsman heeft zich voorafgaand de raadkamerbehandeling van 5 april 2021 uitgelaten over het verloop van de ontwikkelingen aangaande het klaagschrift en stelt dat het Openbaar Ministerie zich weinig constructief heeft opgesteld om aan voorgaande oplossing mee te werken. Met het oog op de raadkamerbehandeling van 5 april 2021 blijft het standpunt van klager ongewijzigd. Klager dient het voertuig - zonder de verborgen ruimte - weer in gebruik te moeten kunnen nemen. Immers, het bezit van een voertuig zonder verborgen ruimte is niet in strijd met het algemeen belang in de zin van artikel 36s Sr (36c en/of 36d Sr). Klager verzoekt de rechtbank het Openbaar Ministerie nogmaals een termijn te geven om de reeds gemaakte afspraken op te volgen en klager de kans te geven een en ander te herstellen zodat klager (wederom) over de auto kan beschikken.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer, kortweg, op het standpunt gesteld dat de auto, gelet op de laatste jurisprudentie van de Hoge Raad, aan klager geretourneerd kan worden. Het klaagschrift kan gegrond verklaard worden.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Ingevolge artikel 116, eerste lid, Sv doet het Openbaar Ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het Openbaar Ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dit laatste punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen. Dit is bijvoorbeeld van belang bij een klaagschrift dat is gericht tegen het voornemen van de officier van justitie om de inbeslaggenomen voorwerpen terug te geven aan anderen dan de beslagene. In dat voornemen ligt, gelet op artikel 116, eerste lid, Sv, besloten dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet. Het staat de rechter dan niet vrij bij de beoordeling van het klaagschrift te treden in de vraag of zodanig belang aan de teruggave in de weg staat.
Gelet op het door de officier van justitie ingenomen standpunt in raadkamer waaruit volgt dat er thans geen strafvorderlijk belang (meer) aanwezig is, er geen onttrekking aan het verkeer zal volgen en het klaagschrift gegrond verklaard kan worden zal de rechtbank onderhavig klaagschrift gegrond verklaren en de teruggave van de auto aan klager gelasten.
Geheel ten overvloedde wijst de rechtbank daarbij nog op het door de Hoge Raad gewezen arrest van 25 januari 2022 [1] waarin de Hoge Raad, kortweg, vaststelt dat het inbeslag genomen voorwerp in een in artikel 36c of 36d Sr beschreven verband moet staan tot een begaan strafbaar feit [2] . Daarvan is, in casu, geen sprake (meer).

3.De beslissing

De rechtbank verklaart:
het klaagschrift gegrond;
Gelast de teruggave van;
-
Peugeot 308, kenteken; [kenteken],
aan klager.
Deze beslissing is op 19 april 2022 gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).