ECLI:NL:RBZWB:2022:6421

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1287
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en terugvordering van WAZ-uitkering na fiscale winst

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 november 2022, werd de zaak behandeld tussen een eiser, een zelfstandig boomkweker, en het UWV. De eiser had een WAZ-uitkering ontvangen, maar het UWV had deze uitkering verlaagd en teruggevorderd op basis van een fiscale winst van € 7.167,- die de eiser had genoten in het boekjaar 2018-2019. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had gehandeld, omdat de eiser niet kon aantonen dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de fiscale winst rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat de wetgeving omtrent de WAZ dwingend is en dat de wetgever geen ruimte laat voor afwijkingen zonder aantoonbare bijzondere omstandigheden.

De eiser had aangevoerd dat zijn fiscale inkomen niet als basis mocht dienen voor de herrekening van zijn arbeidsongeschiktheid, omdat hij te maken had met bijzondere omstandigheden, zoals een verhoging van de waardering van zijn veldopstand en zware verliezen in eerdere boekjaren. De rechtbank verwierp deze argumenten en stelde vast dat de door de eiser genoemde omstandigheden niet voldoende waren om de fiscale winst niet als uitgangspunt te nemen. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering van de WAZ-uitkering niet in strijd was met de algemene rechtsbeginselen en dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor onaanvaardbare gevolgen van de terugvordering. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1287 WAZ

uitspraak van 2 november 2022 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser), te [plaatsnaam] ,

gemachtigde: mr. F.C.M. van de Klundert,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 6 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV eisers uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) verlaagd en teruggevorderd.
In een besluit van 19 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 oktober 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M. Reitsma.
Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiser is sinds 1983 werkzaam als zelfstandig boomkweker. Op 16 februari 1989 is hij betrokken geraakt bij een auto-ongeluk, dat leidde tot uitval voor al zijn werkzaamheden. Het UWV heeft hem in het kader van een uitkering op grond van de Algemene Arbeidson-geschiktheidswet voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt geacht met ingang van 20 februari 1991. Eiser ontvangt sinds 15 februari 1990 een WAZ-uitkering. Het UWV heeft hem op enig moment voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht in het kader van de WAZ.
Eiser heeft zijn bedrijf voortgezet naast het ontvangen van een WAZ-uitkering. Naar aanlei-ding van eisers inkomsten die de belastingdienst heeft doorgegeven aan het UWV, is het UWV in het primaire besluit overgegaan tot het indelen van eiser in arbeidsongeschikt-heidsklasse 65-80% over de periode van 1 juli 2018 tot en met 30 juni 2019. Het uitkerings-percentage dat hierbij hoort is 50,75%. Het UWV heeft daarom bepaald dat eiser een bedrag van € 5.045,10 aan te veel verstrekte WAZ-uitkering moet terugbetalen. In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Standpunt UWV
2. Volgens het UWV moet eiser over de periode van 1 juli 2018 tot 1 juli 2019 voor 72% arbeidsongeschikt worden geacht, omdat hij in het boekjaar 2018-2019 een fiscale winst heeft genoten van € 7.167,-. Bij de vaststelling van eisers inkomen als zelfstandige komt doorslaggevende betekenis toe aan de door hem in het kader van de fiscale wetgeving gemaakte keuzes. Volgens het UWV is geen sprake van zodanig bijzondere omstandigheden dat moet worden afgeweken van dit uitgangspunt. Verder stelt het UWV dat bij de bestreden besluitvorming geen ruimte bestaat om te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. Het UWV stelt ten slotte dat geen sprake is van dringende reden om (deels) van terugvordering af te zien.
Eisers standpunt
3. Eiser stelt dat zijn fiscale inkomen niet als basis mag dienen voor de herrekening van zijn mate van arbeidsongeschiktheid, omdat sprake is van bijzondere omstandigheden. Hij wijst daartoe op een verhoging van de waardering van zijn veldopstand, een wijziging in het afschrijvingsregime voor zijn onroerende zaken, en door hem eenmalig ontvangen buitengewone inkomsten. Deze punten moeten in samenhang met elkaar worden bezien. Eiser stelt verder dat de terugvordering van zijn uitkering onevenredig is, onder meer omdat zijn onderneming in de boekjaren voor het betrokken jaar zware verliezen heeft geleden en er in het daarop volgende boekjaar slechts een marginale winst is behaald. Hij stelt ten slotte dat hij door de bestreden besluitvorming last heeft van lichamelijke en geestelijke klachten, die leiden tot spanningen binnen zijn huwelijk.
Relevante regelgeving
4. Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, van de WAZ bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder 'winst uit onderneming': de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in paragraaf 3.2.4 van die wet en de MKB-winstvrijstelling bedoeld in paragraaf 3.2.5 van die wet.
In artikel 58 van de WAZ is bepaald:
1. Indien de verzekerde, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
a. niet betaald, indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn, niet langer sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%; of
b. indien onderdeel a niet van toepassing is, betaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn.
Na afloop van het in de aanhef genoemde tijdvak wordt de arbeid aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid.
2. Indien degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in dienstbetrekking arbeid als bedoeld in het eerste lid verricht of heeft verricht, wordt het loon geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.
(…)
Artikel 63, eerste lid, van de WAZ bepaalt dat de uitkering die onverschuldigd is verstrekt, door het UWV wordt teruggevorderd. Op grond van het zesde lid van dit artikel kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Relevante vaste rechtspraak
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoor-beeld de uitspraak van 27 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2735) komt bij het beant-woorden van de vraag of de inkomsten van een verzekerde als inkomsten uit arbeid van een zelfstandige op grond van artikel 58 van de WAZ moeten worden aangemerkt in beginsel doorslaggevende betekenis toe aan de in het kader van de fiscale wetgeving door de verzekerde gemaakte en door de fiscus gehonoreerde keuze. Deze hoofdregel lijdt slechts uitzondering indien aantoonbaar sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat de aan de fiscus gedane opgave niet tot uitgangspunt kan worden genomen. Het is aan de betrokkene om aan te tonen dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzon-dering op eerder genoemde hoofdregel rechtvaardigen.
Is sprake van bijzondere omstandigheden?
6. Niet in geschil is dat het UWV terecht is overgegaan tot de bestreden verlaging en terugvordering als wordt uitgegaan van de door eiser bij de belastingdienst opgegeven fiscale winst van € 7.167,-. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat deze winst in zijn geval niet tot uitgangspunt kan worden genomen, ook als de door hem genoemde aspecten in samenhang worden bezien. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verhoging van de waardering van eisers veldopstand van € 4.500,- naar € 10.000,- vormt een bedrijfsmatige activiteit die tot de normale handelingen van een zelfstandige behoren, waardoor deze kan worden beschouwd als onderdeel van de normale bedrijfsvoering. De betrokken herwaardering houdt verband met het groter worden van planten, waardoor deze meer waard zijn geworden. Hier ligt arbeid aan ten grondslag in de vorm van ziekte- en onkruidbestrijding, snoeien en bewatering in droge periodes, zoals ter zitting ook is erkend door eiser. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan te sluiten bij de door hem aangehaalde uitspraak van de CRvB van 27 oktober 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:2735). In deze uitspraak was weliswaar sprake van een meerwaarde in een voorraad antieke meubelen die niet zonder meer mocht worden betrokken bij de berekening van het fictieve arbeidson-geschiktheidspercentage, maar de belastingdienst had in de betreffende zaak – anders dan in eisers geval – vastgesteld dat genoemde meerwaarde niet zijn oorzaak vond in verrichte arbeid. De door eiser gestelde omstandigheid dat hij geen inkomsten heeft ontvangen in verband met de herwaardering doet hier niet aan af. Ook een enkel boekhoudkundig resultaat of zogenoemde 'papieren winst' wordt als winst uit onderneming gezien. Een andere opvatting van het begrip winst uit onderneming zou het maatschappelijke en fiscale winstbegrip miskennen. De omstandigheid dat eiser een fiscale keuze heeft gemaakt die voor toepassing van de WAZ een onjuiste is geweest omdat de herwaardering van de veldopstand achteraf te hoog blijkt te zijn geweest, komt voor zijn rekening en risico.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat de weggevallen afschrijvingskosten voor onroerend goed niet in mindering mogen worden gebracht op eisers bedrijfswinst bij de vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid, nu deze kosten daadwerkelijk niet meer zijn gemaakt in de betrokken periode. De door eiser gestelde omstandigheid dat de reden voor de aanpassing van het afschrijvingsregime lag in het feit dat afschrijving op zijn onroerende zaken om fiscale redenen niet langer was toegestaan, en hij in feite geen keuze had, vormt evenmin een bijzondere omstandigheid als bedoeld in de rechtspraak.
Het UWV stelt verder terecht dat het bij eisers inkomsten van € 4.102,- uit pacht en € 2.000,- uit de verkoop van mais gaat om een wijziging van de bedrijfsactiviteiten die tot hogere inkomsten hebben geleid dan in andere jaren. Het gaat hier om inkomsten waar arbeid tegenover heeft gestaan, waardoor geen aanleiding bestaat om deze opbrengsten niet als onderdeel van de fiscale winst te beschouwen. De omstandigheid dat deze inkomsten eenmalig zijn geweest maakt dit niet anders. Het nemen van de beslissing om een deel van de grond te verpachten met als doel daaruit opbrengsten te verkrijgen betreft een activiteit die tot de normale bedrijfsvoering van een zelfstandige behoort. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de CRvB van 6 november 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007: BB7236). Dat genoemd voordeel mogelijk niet in verhouding heeft gestaan tot de omvang van de verrichte arbeid is bij de toepassing van artikel 58 van de WAZ niet doorslaggevend.
Toetsing aan het onevenredigheidsbeginsel
7. Aan de bestreden besluitvorming liggen de artikelen 58 en 63 van de WAZ ten grondslag. Niet in geschil is dat de verlaging en terugvordering van eisers WAZ-uitkering in overeenstemming met deze wettelijke bepalingen heeft plaatsgevonden. De WAZ is een wet in formele zin, en genoemde bepalingen in deze wet zijn dwingendrechtelijk van aard en geven het UWV in beginsel geen ruimte om hiervan af te wijken.
8. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 december 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:3339), houdt het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet het verbod in om wetten in formele zin te toetsen aan algemene rechts-beginselen, en brengt dit verder mee dat de rechter niet mag treden in de belangenafweging die de wetgever heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht. Dit neemt echter niet weg dat, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, dit aanleiding kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dit is het geval indien niet verdisconteerde omstandig-heden die strikte toepassing zozeer in strijd doet zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Deze bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen.
9. Bij de effecten van een standaard toepassing van de artikelen 58 en 63 van de WAZ zoals deze zich voordoen in eisers geval is – gezien de ratio van deze bepalingen – sprake van een bewuste keuze van de wetgever, zodat geen ruimte bestaat om genoemde bepalingen buiten toepassing te laten. Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, kan niet worden geconcludeerd tot strijd met de algemene rechtsbeginselen of ongeschreven recht, zoals genoemd onder overweging 8. Dat de gevolgen van toepassing van de regeling in de WAZ in eisers situatie mogelijk niet vooraf volledig te overzien of voorspellen zijn, maakt nog niet dat sprake is van niet door de wetgever verdisconteerde omstandigheden. In de door eiser genoemde uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 november 2021 (ECLI:NL:RBGEL:2021: 5972) ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen omdat in die zaak sprake was van een ander wettelijk kader en zeer uitzonderlijke, schrijnende omstandigheden. Eisers beroep op de hardheidsclausules van artikel 10 van het Inkomensbesluit WAZ slaagt evenmin. Dit artikel is gebaseerd op artikel 8 van de WAZ – dat betrekking heeft op de vaststelling van de grondslag van de WAZ-uitkering – en niet op het hier toepasselijke artikel 58 van de WAZ.
Is sprake van dringende redenen?
10. Het UWV is op grond van het bepaalde in artikel 63 van de WAZ gehouden om de ten onrechte verstrekte uitkering terug te vorderen, tenzij sprake is van dringende redenen om daarvan af te zien. Dergelijke redenen kunnen volgens vaste rechtspraak van de CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 mei 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1462), alleen gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor een betrokkene als gevolg van de terugvordering optreden.
11. Eiser heeft aangevoerd dat hij door de betrokken terugvordering lichamelijke en geestelijke klachten ervaart, en dat sprake is van spanningen binnen zijn huwelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee onvoldoende onderbouwd dat de bestreden terugvordering leidt tot onaanvaardbare gevolgen als hiervoor bedoeld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ter zitting is vastgesteld dat eiser niet in behandeling is voor zijn klachten. Hij heeft ook geen medische stukken overgelegd. Verder acht de rechtbank van belang dat eiser reeds een aanzienlijk deel van het terugvorderingsbedrag heeft voldaan, door middel van inhouding op zijn uitkering op basis van een met het UWV overeengekomen betalingsregeling. Indien en voor zover deze regeling te belastend is, kan eiser met het UWV in gesprek treden om deze betalingsregeling te herzien.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzitter, en mr. I.M. Josten en mr. M. Snoeks, leden, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 2 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.