In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 oktober 2022, betreft het een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over de huurtoeslag voor het jaar 2019. Eiseres had in 2012 een scooterongeval gehad, waarvoor zij een schadevergoeding had ontvangen, waaronder smartengeld. De Belastingdienst/Toeslagen had in een eerder besluit het recht op huurtoeslag van eiseres vastgesteld op € 0, omdat haar vermogen, inclusief het ontvangen smartengeld, boven het heffingsvrij vermogen uitkwam. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de Belastingdienst verklaarde het bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 26 augustus 2022 werd het beroep van eiseres behandeld, waarbij zij werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De Belastingdienst/Toeslagen was vertegenwoordigd door mr. M.S. Julen en N. Marienus via videobellen.
De rechtbank overwoog dat op grond van de Wet op de huurtoeslag het vermogen van eiseres moet worden betrokken bij de berekening van de huurtoeslag. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had vastgesteld dat eiseres geen recht had op huurtoeslag, omdat haar totale vermogen, na aftrek van het heffingsvrij vermogen, boven de grens lag. De rechtbank oordeelde dat de schadevergoeding, inclusief het smartengeld, correct was aangemerkt en dat er geen reden was om dit bedrag buiten beschouwing te laten bij de berekening van de huurtoeslag. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak benadrukt de toepassing van de wet- en regelgeving omtrent huurtoeslag en de behandeling van bijzonder vermogen, zoals smartengeld, in de context van de huurtoeslag. De rechtbank bevestigde dat de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van eiseres over 2019 terecht op € 0,- had vastgesteld.