ECLI:NL:RBZWB:2022:5866

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8792
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en bijzonder vermogen in het kader van smartengeld na ongeval

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 oktober 2022, betreft het een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over de huurtoeslag voor het jaar 2019. Eiseres had in 2012 een scooterongeval gehad, waarvoor zij een schadevergoeding had ontvangen, waaronder smartengeld. De Belastingdienst/Toeslagen had in een eerder besluit het recht op huurtoeslag van eiseres vastgesteld op € 0, omdat haar vermogen, inclusief het ontvangen smartengeld, boven het heffingsvrij vermogen uitkwam. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de Belastingdienst verklaarde het bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 26 augustus 2022 werd het beroep van eiseres behandeld, waarbij zij werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De Belastingdienst/Toeslagen was vertegenwoordigd door mr. M.S. Julen en N. Marienus via videobellen.

De rechtbank overwoog dat op grond van de Wet op de huurtoeslag het vermogen van eiseres moet worden betrokken bij de berekening van de huurtoeslag. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had vastgesteld dat eiseres geen recht had op huurtoeslag, omdat haar totale vermogen, na aftrek van het heffingsvrij vermogen, boven de grens lag. De rechtbank oordeelde dat de schadevergoeding, inclusief het smartengeld, correct was aangemerkt en dat er geen reden was om dit bedrag buiten beschouwing te laten bij de berekening van de huurtoeslag. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de wet- en regelgeving omtrent huurtoeslag en de behandeling van bijzonder vermogen, zoals smartengeld, in de context van de huurtoeslag. De rechtbank bevestigde dat de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van eiseres over 2019 terecht op € 0,- had vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8792 HUUR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres

gemachtigde: I. Garlemos,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 31 juli 2020 (primaire besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht op huurtoeslag van eiseres over 2019 definitief vastgesteld op € 0.
In het besluit van 14 september 2020 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 26 augustus 2022. Hierbij werd eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Namens de Belastingdienst/Toeslagen hebben mr. M.S. Julen en N. Marienus deelgenomen aan de zitting via videobellen.

Overwegingen

1.
Feiten
Uit het dossier maakt de rechtbank op dat eiseres op 12 november 2012 een scooterongeval heeft gehad, waarvoor de verzekeraar van de andere betrokken partij de aansprakelijkheid volledig heeft erkend.
Tussen eiseres en de verzekeraar is een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij de door eiseres geleden en te lijden schade als gevolg van het ongeval volgens de schadestaat wordt vastgesteld op een totaal schadebedrag van € 190.837,69, waarvan € 75.000,- is vermeld onder de post smartengeld. Blijkens de schadestaat en de vaststellingsovereenkomst van 1 november 2016 is dit smartengeld betaald in voorschotten van in totaal € 15.000,- en een slotbetaling van € 60.000,- op 1 januari 2017. Daarnaast zijn er blijkens de schadestaat vanaf 24 april 2013 voorschotbetalingen gedaan onder algemene titel met een slotuitkering van € 75.000,- omstreeks 27 november 2018.
Op 24 januari 2017 heeft eiseres bij de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek ‘bijzonder vermogen toeslagen’ ingediend om een deel van haar vermogen, namelijk ontvangen smartengeld, als bijzonder vermogen aan te merken bij de berekening van de toeslagen over 2017. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit als bijzonder vermogen aangemerkt.
Bij voorschotbeschikking van 27 december 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan eiseres een voorschot huurtoeslag voor 2019 toegekend van € 3.582,- op basis van een geschat inkomen van € 14.503,-.
Op 4 juni 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen vanuit de Basisregistratie Inkomen (de BRI) een melding ontvangen dat het inkomen van eiseres in 2019 € 15.557,- bedraagt. Daarnaast heeft eiseres voordeel uit sparen en beleggen van € 1.955,- op basis van een grondslag sparen en beleggen van € 84.548,-.
Bij het primaire besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2019 definitief vastgesteld op € 0. De reden hiervoor is dat het vermogen opnieuw is vastgesteld. Hierdoor ontstaat een terugvordering van € 3.582 aan teveel ontvangen huurtoeslag over 2019.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Ook heeft eiseres bij de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek ‘bijzonder vermogen toeslagen’ ingediend om een deel van haar vermogen (een slotbetaling van € 75.000,-) als bijzonder vermogen aan te merken bij de berekening van de toeslagen over 2019.
Bij het bestreden besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen stelt dat de hoogte van het totale vermogen van eiseres in 2019 € 114.908,- is. Een bedrag van € 75.000,- is aangemerkt als bijzonder vermogen. Het in aanmerking te nemen vermogen is dan (€ 114.908,- minus € 75.000,-) € 39.908,-. Het heffingsvrij vermogen voor 2019 is vastgesteld op € 30.360,-. Het vermogen van eiseres komt dus € 9.548,- boven het heffingsvrije vermogen uit. Daarom heeft eiseres voor 2019 geen recht op huurtoeslag.
2.
Kern van het geschil
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of de Belastingdienst/Toeslagen terecht de definitieve berekening huurtoeslag over 2019 heeft vastgesteld op € 0. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen de volledige schadevergoeding van ruim € 190.000,- als bijzonder vermogen buiten beschouwing had moeten laten bij de berekening van de huurtoeslag over 2019.
3.
Wettelijk kader
De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Beoordeling rechtbank
4.1
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht) moet het vermogen van eiseres worden betrokken bij de berekening van de draagkracht en het recht op huurtoeslag. Voor de huurtoeslag is van belang dat in artikel 7, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is bepaald dat geen aanspraak op een tegemoetkoming bestaat, indien bij de belanghebbende over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) in aanmerking wordt genomen.
Op grond van artikel 47 van de Awir kan een regeling worden gemaakt voor de toepassing van een hardheidsclausule voor groepen van gevallen waarin toepassing van artikel 7, derde lid, van de Awir leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze regeling is neergelegd in de Uitvoeringsregeling Awir.
Volgens de Nota van Toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, eerste onderdeel, van de Uitvoeringsregeling Awir (Stcrt. 2005, 251; blz. 31) spelen immateriële schadevergoedingen een rol in situaties, waarbij naar aanleiding van een ongeval een schadevergoeding is uitgekeerd. Alleen het gedeelte dat daadwerkelijk als smartengeld is verstrekt mag dan voor de vermogenstoets op de rendementsgrondslag in mindering worden gebracht, aldus de toelichting.
4.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) [1] , de hoogte bestuursrechter in dit soort zaken, bestaat buiten de in de Uitvoeringsregeling opgesomde gevallen geen bevoegdheid tot het buiten toepassing laten van bezittingen en uitkeringen. Het is niet aan de Belastingdienst/Toeslagen of aan de rechter maar aan de wet- of regelgever om nieuwe uitzonderingsgevallen aan de limitatieve opsomming van artikel 9, eerste lid, onder b, van de Uitvoeringsregeling toe te voegen.
4.3
Uit de letselschadestaat volgt dat er een totaal schadebedrag van € 190.837,69 is vastgesteld. Ook blijkt daaruit dat dit bedrag ziet op de vergoeding van materiële en immateriële schade.
De materiele schade betreft: medische kosten, mobiliteitschade, schade aan materiaal, telefoon- en administratiekosten, aanloopkosten, extra energiekosten, kosten met betrekking tot opname ziekenhuis e.d., verlies van arbeidsvermogen, verlies zelfwerkzaamheid, huishoudelijke hulp, verzorgingskosten en diversen.
Aan immateriële schade, oftewel smartengeld, bedraagt de vergoeding € 75.000,-. Dit bedrag is door de Belastingdienst/Toeslagen ook steeds als bijzonder vermogen aangemerkt, ook in 2019. Voor zover eiseres dat stelt, ziet de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen dat het smartengeld meer zou bedragen. Zowel in de vaststellingsovereenkomst als in de schadestaat wordt het bedrag van (eenmalig) € 75.000,- aan smartengeld genoemd. De in de vaststellingsovereenkomst genoemde deelbetalingen van het smartengeld (€15.000,- voorschot en € 60.000,- slotbetaling) corresponderen bovendien met de bedragen in het betalingsoverzicht in de schadestaat. Hieruit volgt dat de slotuitkering omstreeks 27 november 2018 ter hoogte van eenzelfde bedrag van € 75.000,- niet (eveneens) betrekking heeft op smartengeld en dus terecht door de Belastingdienst/Toeslagen niet als bijzonder vermogen is aangemerkt.
Met de immateriële schadevergoeding is dus door de Belastingdienst/Toeslagen rekening gehouden. De rendementsgrondslag sparen en beleggen van eiseres bedroeg in 2019 € 84.548,- (het totale vermogen van 114.908,- minus het heffingsvrij vermogen van € 30.360,-). Nadat de immateriële schadevergoeding in mindering is gebracht op de rendementsgrondslag, blijft eiseres voordeel uit sparen en beleggen houden. Daarom komt eiseres niet in aanmerking voor het recht op huurtoeslag.
Gelet op het voorgaande heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van eiseres over het jaar 2019 terecht vastgesteld op € 0,-.
5.
Conclusie
Het beroep is ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 7 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wet op de huurtoeslag (Wht)
Artikel 1a, eerste lid:
Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Artikel 7, eerste lid:
Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 7. Draagkracht, derde lid:
Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien bij de belanghebbende of, indien de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, zijn partner over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking wordt genomen, dan wel in aanmerking zou worden genomen indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van die wet.
Artikel 47. Hardheidsclausule:
Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat bij ministeriële regeling voor groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget mochten voordoen.
Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Uitvoeringsregeling Awir)
Artikel 1. Reikwijdte:
Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, tweede en derde lid, 17, tweede lid, 21a, 25, tweede lid, 31 en 47 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en artikel 2a van het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
Artikel 9. Hardheidsclausule, eerste lid, aanhef en onder b, onder 1⁰:
Op verzoek van de belanghebbende blijft artikel 7, derde en vierde lid, van de wet buiten toepassing indien wel aanspraak op een tegemoetkoming zou bestaan indien ten aanzien van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zou worden verminderd met:
b. een bedrag ter grootte van de navolgende eenmalige uitkeringen die in het berekeningsjaar of in enig eerder jaar zijn ontvangen:
1°. immateriële schadevergoedingen.

Voetnoten

1.AbRS 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8697, AbRS 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2157 en AbRS van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2646.