Op 3 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over huurtoeslag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. F.A. van den Berg, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, dat het voorschot huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2020 had vastgesteld op € 819,00, na eerder een hoger bedrag van € 3.391,00 te hebben vastgesteld. De Belastingdienst had het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, omdat eisers toeslagpartner in de periode van 26 maart 2020 tot 11 mei 2020 geen rechtmatig verblijf had in Nederland, zoals vastgesteld door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst zich terecht heeft gebaseerd op de verblijfscodes van de IND en dat eiser geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van deze codes heeft aangedragen. Eiser had aangevoerd dat zijn partner recht had op huurtoeslag op basis van een afgeleid verblijfsrecht, maar de rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar de verblijfsstatus van de partner, aangezien deze geen rechtmatig verblijf had in de relevante periode.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde dat de Belastingdienst het recht op huurtoeslag voor de maanden april en mei 2020 terecht op € 0,00 had vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.