ECLI:NL:RVS:2021:2206
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over verblijfsrecht van vreemdeling na afwijzing aanvraag document rechtmatig verblijf
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 28 november 2019 de aanvraag afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, verklaarde op 9 juli 2020 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.A. van den Berg, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft in de procedure laten weten dat een nieuwe aanvraag van de vreemdeling voor een artikel 9-document inmiddels is ingewilligd. De staatssecretaris betoogde dat de vreemdeling hierdoor geen procesbelang meer heeft bij het hoger beroep. De vreemdeling daarentegen stelde dat de ingangsdatum van het verblijfsrecht van belang is voor haar financiële aanspraken op basis van andere regelgeving.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de vreemdeling geen procesbelang meer heeft, omdat de staatssecretaris niet bevoegd is om de ingangsdatum van het verblijfsrecht vast te stellen. De vreemdeling kan deze kwestie zelf aan de rechter voorleggen. Uiteindelijk werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.