ECLI:NL:RVS:2021:2206

Raad van State

Datum uitspraak
4 oktober 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
202004380/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over verblijfsrecht van vreemdeling na afwijzing aanvraag document rechtmatig verblijf

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 28 november 2019 de aanvraag afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, verklaarde op 9 juli 2020 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.A. van den Berg, hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft in de procedure laten weten dat een nieuwe aanvraag van de vreemdeling voor een artikel 9-document inmiddels is ingewilligd. De staatssecretaris betoogde dat de vreemdeling hierdoor geen procesbelang meer heeft bij het hoger beroep. De vreemdeling daarentegen stelde dat de ingangsdatum van het verblijfsrecht van belang is voor haar financiële aanspraken op basis van andere regelgeving.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de vreemdeling geen procesbelang meer heeft, omdat de staatssecretaris niet bevoegd is om de ingangsdatum van het verblijfsrecht vast te stellen. De vreemdeling kan deze kwestie zelf aan de rechter voorleggen. Uiteindelijk werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202004380/1/V2.
Datum uitspraak: 4 oktober 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 14 juli 2020 in zaak nr. 20/2743 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 26 maart 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juli 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.A. van den Berg, advocaat te Middelburg, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben desgevraagd een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       Deze zaak gaat over het verblijfsrecht van de vreemdeling op grond van het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez, ECLI:EU:2017:354, voor verblijf bij haar oudste dochter. De staatssecretaris heeft de Afdeling laten weten dat een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een artikel 9-document voor een dergelijk verblijfsrecht bij haar andere dochter inmiddels is ingewilligd bij besluit van 31 maart 2021. De staatssecretaris betoogt dat de vreemdeling hierdoor geen procesbelang bij het hoger beroep meer heeft.
1.1.    De vreemdeling betoogt dat zij nog procesbelang heeft bij de beoordeling van de ingangsdatum van het verblijfsrecht en dus bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat de ingangsdatum van invloed is op de financiële aanspraken die zij heeft op grond van andere regelgeving.
1.2.    De Afdeling is van oordeel dat de vreemdeling geen procesbelang bij het hoger beroep heeft. De staatssecretaris betoogt namelijk terecht dat hij niet bevoegd is om de ingangsdatum van een rechtstreeks aan het Unierecht verblijfsrecht vast te stellen (uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1145). Uit die uitspraak volgt ook dat als de vreemdeling het niet eens is met een beslissing over aanspraken op rechten waarvoor de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van belang is, zij die beslissing zelf kan laten toetsen bij de rechter. Dit betekent dat de vreemdeling met het hoger beroep niet (meer) kan bereiken wat ze daarmee nog beoogt.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Wezep, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Wezep
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2021
314-961