ECLI:NL:RBZWB:2022:5420

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
17 september 2022
Zaaknummer
C/02/391592/FA RK 21-5294
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en huurrecht van de echtelijke woning met toepassing van Marokkaans recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 september 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op [huwelijksdatum] in [plaatsnaam] (Marokko) met elkaar zijn gehuwd. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en het huurrecht van de echtelijke woning aan hem toe te wijzen. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om het huurrecht aan haar toe te wijzen, alsook om een onderhoudsbijdrage van € 1.306,- bruto per maand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft, terwijl de vrouw alleen de Marokkaanse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ambtshalve de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld en vastgesteld dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek tot echtscheiding.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding toegewezen. Wat betreft het huurrecht heeft de rechtbank een belangenafweging gemaakt. De man heeft de woning sinds mei 2019 gehuurd en heeft de volledige huur betaald. De vrouw heeft daarentegen een onzekere verblijfsstatus en heeft niet voldoende onderbouwd waarom het huurrecht aan haar zou moeten worden toegewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het huurrecht aan de man moet worden toegekend, waarbij de vrouw's verzoek om een huurrecht werd afgewezen. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen gemeenschappelijk vermogen is, aangezien het Marokkaanse recht van toepassing is, dat een stelsel van algehele scheiding van goederen kent. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/391592/FA RK 21-5294
beschikking d.d. 13 september 2022
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. R. Zwamborn, gevestigd te Goes,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. P.R. Klaver, gevestigd te Bergen op Zoom.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 9 november 2021 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- een betekeningsexploot, ingekomen d.d. 23 november 2021;
- het F9-formulier d.d. 22 november 2021 van mr. Zwamborn;
- het F9-formulier d.d. 22 februari 2022 van mr. Zwamborn, met bijlage;
- het op 20 januari 2022 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het op 24 maart 2022 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het F9-formulier d.d. 29 juli 2022 van mr. Zwamborn, met bijlagen;
- het F9-formulier d.d. 29 juli 2022 van mr. Klaver, met bijlagen;
- het F9-formulier d.d. 4 augustus 2022 van mr. Zwamborn, met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 9 augustus 2022. Bij deze gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Mr. Zwamborn heeft ter zitting het woord gevoerd aan de hand van de door hem ter zitting overgelegde spreekaantekeningen. Voorts is namens de vrouw verschenen [tolk] , tolk in de Marokkaanse taal.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn op [huwelijksdatum] in [plaatsnaam] te Marokko met elkaar gehuwd. Het huwelijk is in basisregistratie personen van de gemeente Goes ingeschreven.
2.2.
De man heeft de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. De vrouw heeft de Marokkaanse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- tussen partijen de echtscheiding van het op [huwelijksdatum] in [plaatsnaam] (Marokko) gesloten huwelijk uit te spreken;
- het exclusieve huurrecht van de woning aan [adres] te Goes aan de hem toe te wijzen;
- kosten rechtens.
3.2.
De vrouw voert verweer en verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek (voorwaardelijk),
- te bepalen dat aan de vrouw wordt toegewezen het huurrecht van de echtelijke woning, staande en gelegen aan [adres] te [postcode] Goes;
- te bepalen dat de man zal worden veroordeeld om te betalen aan de vrouw terzake de kosten van levensonderhoud van de vrouw, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, een bedrag van € 1.306,= bruto per maand;
- te gelasten de verdeling van de gemeenschap van goederen, althans de bestaande gemeenschap, met benoeming van een notaris en een onzijdig persoon ingevolge de wet;
- kosten rechtens.

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1.
De man heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
bevoegdheid en toepasselijk recht
4.2.
Deze zaak heeft een internationaal karakter. De rechtbank zal dan ook ambtshalve moeten toetsen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om kennis te nemen van het verzoek tot echtscheiding. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter met betrekking tot onderhavig verzoek moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 3, lid 1 van de Verordening (EG) Nr. 2201/2003 (Brussel II-bis). Omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
4.3.
De vrouw heeft zich aanvankelijk, zo begrijpt de rechtbank, op het standpunt gesteld dat op het verzoek tot echtscheiding Marokkaans recht van toepassing is. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft zij dit standpunt verlaten en opgemerkt niet langer te bestrijden dat Nederlands recht van toepassing is. De rechtbank is van oordeel dat op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing is.
inhoudelijk
4.4.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vrouw naar voren gebracht niet langer te betwisten dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Dit brengt mee dat het verzoek tot echtscheiding, als niet weersproken en op de wet gegrond, zal worden toegewezen.
Partneralimentatie
4.5.
De vrouw heeft verzocht om een onderhoudsbijdrage van € 1.306,= bruto per maand.
rechtsmacht en toepasselijk recht
4.6.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen. De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
inhoudelijk
4.7.
Partijen zijn verdeeld over de behoefte van de vrouw, de mate waarin zij in die behoefte kan voorzien en de draagkracht van de man.
behoefte
4.8.
Tussen partijen is in geschil of de huwelijksgerelateerde behoefte dient te worden bepaald aan de hand van een behoeftelijst (stelling vrouw), dan wel aan de hand van de zogenoemde Hofnorm (stelling man).
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat de hoogte van de behoefte van de vrouw mede is gerelateerd aan de welstand van partijen tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest, als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode, om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. Daarnaast zal de behoefte zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten - en gelet op de welstand redelijke - kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald. In de praktijk is als vuistregel om de huwelijksgerelateerde behoefte te bepalen de Hofnorm ontwikkeld, inhoudende dat de behoefte kan worden vastgesteld op 60% van het gezamenlijk gezinsinkomen (minus de eventuele kosten van de kinderen) aan het einde van het huwelijk. Deze maatstaf heeft als bijkomend voordeel dat ex-echtgenoten niet in een positie worden gebracht waarin zij zich genoodzaakt zien tot nodeloos escalerende discussies over individuele op een behoeftelijst voorkomende kostenposten, hoe gering van omvang ook (vgl. Hof Amsterdam 30 oktober 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4010). Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AM2379 en 3 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7050) volgt dat het hanteren van de Hofnorm als enige maatstaf voor de behoefte niet op zijn plaats is wanneer daarbij voorbijgegaan wordt aan de door partijen aangevoerde relevante omstandigheden. De vrouw heeft dergelijke omstandigheden niet aangevoerd, terwijl dergelijke omstandigheden de rechtbank ook anderszins niet zijn gebleken. Daar komt bij dat de man de door de vrouw overgelegde behoeftelijst gemotiveerd heeft bestreden, waartegenover de vrouw heeft nagelaten haar stellingen nader te onderbouwen. De rechtbank is van oordeel dat ook hierom de overgelegde behoeftelijst niet als uitgangspunt kan dienen voor de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw. Dit brengt mee dat de rechtbank de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw zal vaststellen aan de hand van de Hofnorm.
4.10.
De man heeft een berekening overgelegd van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw aan de hand van de Hofnorm (productie 8 bij brief van 4 augustus 2022). De man becijfert deze behoefte aldus op een bedrag van € 1.577,= netto per maand. Waar de vrouw ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft opgemerkt met deze berekening te kunnen instemmen, zo de rechtbank zal oordelen dat de Hofnorm moet worden toegepast, zal ook de rechtbank van dit bedrag uitgaan.
behoeftigheid
4.11.
In geschil is de behoeftigheid van de vrouw. De rechtbank stelt voorop dat van behoeftigheid eerst sprake is als de onderhoudsgerechtigde (in dit geval de vrouw) niet voldoende inkomsten heeft tot haar levensonderhoud, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven. De onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw bestaat derhalve alleen voor zover de vrouw niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, terwijl zij zich daartoe wel voldoende heeft ingespannen. Dit betekent dat de vrouw, die stelt behoefte te hebben aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud, dient aan te tonen dat zij geen of onvoldoende inkomsten heeft om in haar behoefte te voorzien en evenmin in redelijkheid in staat kan worden geacht (voldoende) inkomsten te verwerven (verdiencapaciteit). Daarbij dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, zoals de opleiding, de werkervaring, de geboden tijd om werk te zoeken, de gezondheid, de leeftijd en de eventuele zorg voor kinderen.
4.12.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw een bedrag van € 1.585,= bedraagt. Gelet op de hiervoor berekende behoefte van de vrouw, € 1.577,=, brengt dit mee dat de vrouw geen aanvullende behoefte heeft en dat het verzoek van de vrouw om een onderhoudsbijdrage reeds hierom dient te worden afgewezen.
Huurrecht
4.13.
Beide partijen hebben verzocht om toewijzing van het huurrecht van de woning aan [adres] te Goes.
rechtsmacht en toepasselijk recht
4.14.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om van het echtscheidingsverzoek kennis te nemen, komt hem op grond van artikel 4 lid 3 aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) - in verband met artikel 827 lid 1 sub e Rv en artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek - eveneens rechtsmacht toe ter zake van het huurrecht van de - in Nederland gelegen - echtelijke woning. De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
inhoudelijk
4.15.
De rechtbank overweegt allereerst dat voor zover de man met het overleggen van een schrijven van de verhuurder waaruit volgt dat hij hoofdhuurder van de woning is (productie 4), heeft beoogd te stellen dat de vrouw geen huurder van de woning is en reeds hierom geen aanspraak kan maken op het huurrecht ervan, deze stelling dient te worden verworpen. Ingevolge artikel 7:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) hebben beide partijen als huurder te gelden.
4.16.
De rechtbank overweegt verder dat op grond van artikel 827 lid 1 sub e Rv in samenhang met artikel 7:266 lid 5 BW de rechter in geval van echtscheiding op verzoek van een echtgenoot kan bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. Op dezelfde dag eindigt de huur met de andere echtgenoot. De beantwoording van de vraag aan wie van partijen het huurrecht van de voormalige echtelijke woning dient te worden toegekend, vindt plaats aan de hand van een afweging van de belangen van zowel de vrouw als de man bij toekenning van dit huurrecht. Bij die belangenafweging moet de rechter volgens vaste rechtspraak alle omstandigheden betrekken die in dit verband door partijen zijn aangevoerd. Die belangen kunnen enerzijds van financiële aard zijn, zoals de mogelijkheid om de huur te kunnen betalen, de wens om te mogen blijven genieten van een relatief lage huurprijs, de financiële mogelijkheden om elders betaalbare passende woonruimte te vinden, en de kosten verbonden aan een verhuizing. Maar anderzijds zijn die belangen vaak ook - in ieder geval ten dele - van immateriële of subjectieve aard, zoals de gehechtheid aan de woonruimte, de mogelijkheid of wenselijkheid dat de kinderen (bij de verzorgende ouder) in de woning kunnen blijven wonen, de afstand van de woning tot familie, school of werk, of aanpassingen die aan de woning verricht zijn met het oog op de werksituatie of lichamelijke gesteldheid van een der echtgenoten. De afweging van deze en andere omstandigheden is voorbehouden aan de rechter, die de vrijheid moet hebben om, hoewel meerdere argumenten ten gunste van de ene echtgenoot pleiten, toch doorslaggevend gewicht toe te kennen aan een bepaald belang van de andere echtgenoot. Het kan onder omstandigheden dan ook onvermijdelijk zijn dat de ene echtgenoot een financieel nadeel lijdt dan wel een voordeel moet prijsgeven doordat het huurrecht aan de andere echtgenoot wordt toegewezen (ECLI:NL:HR:2007:BA4202).
4.17.
De rechtbank is, alle belangen afwegende, van oordeel dat het huurrecht aan de man moet worden toegekend en overweegt daartoe als volgt. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet bestreden, staat vast dat de man de woning reeds vanaf mei 2019 huurt en sindsdien steeds (alleen) de volledige huur heeft voldaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man daarnaast, door de vrouw onbestreden, opgemerkt in de loop der jaren een aanzienlijk bedrag in de woning te hebben geïnvesteerd. Verder is niet in geschil dat het (sociale) leven van de man meer is verbonden met de voormalige echtelijke woning en de buurt dan het leven van de vrouw, die daar nog maar kort verblijft en daar geen vrienden of familie heeft. De man heeft er verder een belang bij dat hij in de buurt van zijn ouders kan blijven wonen voor wie hij, zo heeft de man onbestreden naar voren gebracht, mantelzorger is. De rechtbank kent daarnaast veel gewicht toe aan de onzekere verblijfstatus van de vrouw. Uit de toelichting van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling begrijpt de rechtbank dat haar aanvankelijke verblijfsvergunning, op basis van het huwelijk met de man, zal worden ingetrokken. Weliswaar, zo heeft de vrouw aangevoerd, wenst zij in Nederland te blijven en zal zij op andere gronden een nieuwe aanvraag indienen, maar omtrent de kans van slagen hiervan kon de vrouw geen uitsluitsel geven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er op dit moment veel onduidelijkheid en onzekerheid bestaat omtrent vraag of de vrouw ook daadwerkelijk in Nederland mag blijven. In het licht van deze omstandigheden -in onderling verband beschouwd- leggen de door de vrouw aangevoerde belangen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal. Voor zover de vrouw zich op het standpunt heeft beoogd te stellen dat zij meer recht heeft op toekenning van het huurrecht dan de man, omdat de man haar zou hebben mishandeld en zij “door het huwelijk een zekere toekomst is misgelopen”, waardoor zij schade heeft geleden, gaat de rechtbank hieraan voorbij. De gestelde mishandeling is niet vast komen te staan, terwijl zonder nadere toelichting door de vrouw, die ontbreekt, onduidelijk is gebleven wat de vrouw bedoelt met het mislopen van een zekere toekomst en hierdoor door haar geleden schade. Ook de door de vrouw gestelde medische- en psychische hulpverlening die de vrouw, zo begrijpt de rechtbank, in de buurt van de voormalige echtelijke woning ontvangt, is -mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man- niet komen vast te staan. Door de vrouw is nog aangevoerd dat zij belang heeft bij toewijzing van het huurrecht, omdat zij in verband met haar nieuwe asielvraag een adres in Nederland moet hebben, maar door de vrouw is gesteld noch gebleken dat en waarom dit uitsluitend het adres van de voormalige woning moet zijn, terwijl zij evenmin -onderbouwd- heeft gesteld dat haar huidige status in de weg staat aan het verkrijgen van een huurwoning elders. Dat de vrouw met haar salaris niet in aanmerking komt voor vervangende woonruimte is evenmin door haar gesteld of gebleken. De vrouw heeft verder nog aangevoerd dat de man bij zijn ouders kan verblijven, terwijl zij geen alternatieve woonruimte heeft, maar deze omstandigheid acht de rechtbank in het licht van het vorengaande onvoldoende zwaarwegend om het huurrecht van de woning aan de vrouw toe te kennen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het verblijf van de man bij zijn ouders een tijdelijke oplossing is en niet kan worden aangemerkt als een volwaardig alternatieve woonruimte.
4.18.
De slotsom luidt dan ook dat het verzoek van de man zal worden toegewezen onder gelijktijdige afwijzing van het verzoek van de vrouw. De rechtbank zal bepalen dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, huurder is van de woning aan [adres] , [postcode] Goes.
Verdeling
4.19.
De vrouw heeft verzocht, zo heeft zij tijdens de zitting nader toegelicht, om een bevel tot verdeling van de huwelijksgemeenschap ten overstaan van een notaris als bedoeld in artikel 677 Rv.
rechtsmacht en toepasselijk recht
4.20.
De man heeft zijn verzoek op 9 november 2021 ingediend, dus na 29 januari 2019, de datum van inwerkingtreding van de Verordening (EU) nr. 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (hierna: HuwVermVo). Omdat de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 lid 1 sub a, eerste streepje, Brussel II-bis rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen op grond van artikel 5 lid 1 HuwVermVo.
4.21.
Deze verordening bepaalt, gelet op de huwelijksdatum van partijen [huwelijksdatum] , ook welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensstelsel van partijen. De rechtbank overweegt dienaangaande dat niet is gesteld of gebleken dat partijen ten aanzien van het huwelijksvermogensstelsel een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. De rechtbank overweegt verder dat partijen na de huwelijkssluiting niet hun eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats op het grondgebied van dezelfde staat hebben gevestigd. Vaststaat immers dat de man na de huwelijkssluiting is teruggegaan naar Nederland, terwijl de vrouw in Marokko is gebleven. Eerst op 27 november 2020, derhalve ruim 14 maanden na de huwelijkssluiting, is de vrouw naar Nederland gekomen. De rechtbank is van oordeel dat dit tijdsverloop niet kan worden aangemerkt als “
kort na de huwelijkssluiting” als in de Considerans nr. 49 bedoeld. Niet in geschil is dat partijen ten tijde van de huwelijkssluiting de Marokkaanse nationaliteit gemeenschappelijk hadden. Krachtens artikel 26, lid 1 onder b HuwvermVo wordt het huwelijksvermogensstelsel in dat geval beheerst door het Marokkaans recht.
inhoudelijk
4.22.
De man heeft zich tegen het door de vrouw verzochte bevel tot verdeling van de huwelijksgemeenschap verweerd door aan te voeren dat partijen niet in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en dat van een andere gemeenschap geen sprake is.
4.23.
De rechtbank overweegt als volgt. Het Marokkaans huwelijksvermogensrecht is geregeld in de Mudawwana (2004). Het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht kent een stelsel van algehele scheiding van goederen tussen de echtgenoten. Door het huwelijk als zodanig ontstaat derhalve geen gemeenschappelijk vermogen. Iedere echtgenoot behoudt wat van hem of haar is en wat hij of zij tijdens het huwelijk verkrijgt. Uitgangspunt is voorts dat iedere echtgenoot zelf aansprakelijk is met zijn gehele vermogen voor zijn eigen schulden. Het vorenstaande staat er evenwel niet aan in de weg dat echtgenoten goederen gemeenschappelijk kunnen hebben. Gelet op de betwisting door de man en bij gebreke van enige onderbouwing door de vrouw is evenwel geenszins komen vast te staan dat sprake is van dergelijke gemeenschappelijke goederen die voor verdeling in aanmerking dienen te komen. Over het gezamenlijke huurrecht heeft de rechtbank hiervoor al een oordeel gegeven. Dit brengt mee dat het verzoek van de vrouw dient te worden afgewezen.
Proceskosten
4.24.
Gelet op de relatie van partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [huwelijksdatum] in [plaatsnaam] (Marokko);
bepaalt dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, huurder is van de woning aan [adres] , [postcode] Goes;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.P.J. Hopmans, en, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J. van ’t Westeinde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 september 2022.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.