In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 september 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had op 22 januari 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd voor het jaar 2017, samen met een verzuimboete en belastingrente. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar de inspecteur handhaafde zijn beslissingen. De rechtbank nodigde partijen uit voor een zitting op 16 juni 2022, waar de inspecteur en de gemachtigde van de belanghebbende aanwezig waren. Tijdens de zitting werd het onderzoek geschorst om partijen de kans te geven tot een oplossing te komen.
De rechtbank constateert dat de inspecteur op 9 augustus 2022 heeft aangegeven dat hij tegemoetkomt aan de grieven van de belanghebbende, wat resulteert in een vermindering van de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.666. De rechtbank oordeelt dat de verzuimboete van € 369 terecht is opgelegd, maar matigt deze ambtshalve tot € 332 vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De belanghebbende verzoekt om een proceskostenvergoeding, die de rechtbank toekent op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, en stelt deze vast op € 759, naast de vergoeding van het griffierecht van € 49.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, vermindert de aanslag en de verzuimboete, en veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.