ECLI:NL:RBZWB:2022:5341

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
BRE 21/1861
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en aftrek specifieke zorgkosten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 september 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, waarbij ook belastingrente in rekening werd gebracht. De rechtbank behandelt de vraag of de activiteiten van de belanghebbende in zijn eenmanszaak een bron van inkomen vormen en of de uitgaven voor een elektrische fiets en de huisapotheek als specifieke zorgkosten aftrekbaar zijn.

De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn activiteiten in de projectontwikkeling een bron van inkomen vormen, gezien het negatieve resultaat in de jaren voorafgaand aan 2017. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de winst uit onderneming terecht heeft gecorrigeerd naar nihil. Daarnaast wordt de aftrek van uitgaven voor de elektrische fiets en de huisapotheek afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de elektrische fiets geen bijzondere hoedanigheid heeft die het gebruik door zieke of invalide personen rechtvaardigt, en dat de uitgaven voor de huisapotheek niet meer aftrekbaar zijn onder de huidige wetgeving.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de uitspraak op bezwaar in stand blijft. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/1861
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 april 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende deels gegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 16 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, en namens de inspecteur [inspecteur] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is in loondienst bij [de gemeente] . Daarnaast verricht belanghebbende met ingang van 1 december 2014, in de vorm van een eenmanszaak, onder de naam [BV 1] , activiteiten in de projectontwikkeling. Belanghebbende is sinds 28 december 2006 enig aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap [BV 2] , die op haar beurt weer 100% van de aandelen in de besloten vennootschap [BV 3] bezit. Tot en met 2017 heeft de eenmanszaak geen omzet gemaakt.
2.2.
De partner van belanghebbende is chronisch ziek. In verband met ziekte van de partner zijn uitgaven gedaan in verband met aanschaf van een elektrische fiets en voor de huisapotheek.
2.3.
Belanghebbende heeft het volgende belastbare inkomen uit werk en woning aangegeven in zijn aangifte IB/PVV 2017:
Belastbare winst uit onderneming € 13.943 -/-
Bij: loon uit tegenwoordige dienstbetrekking € 68.242
Bij: loon uit vroegere dienstbetrekking € 2.904
Af: aandeel in aftrek eigen woning € 2.477 -/-
Af: aftrek specifieke zorgkosten € 5.719 -/-
Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) € 49.007
2.4.
De inspecteur corrigeert bij het opleggen van de aanslag de aangegeven winst uit onderneming naar nihil en eveneens wordt de aftrek specifieke zorgkosten door de inspecteur volledig geweigerd.
2.5.
In de bezwaarfase laat de inspecteur een gedeelte van de zorgkosten in aftrek toe. De uitgaven voor een elektrische fiets en de huisapotheek zijn door de inspecteur ook in bezwaar geweigerd.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Daarbij gaat het specifiek om de vraag of de activiteiten in de eenmanszaak een bron van inkomen vormen en of de uitgaven voor de elektrische fiets en de huisapotheek als specifieke zorgkosten aftrekbaar zijn. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vormen de activiteiten van de eenmanszaak van belanghebbende een bron van inkomen?
3.3.
De rechtbank stelt voorop dat er sprake is van een bron van inkomen wanneer belanghebbende met de door hem ontplooide activiteiten deelneemt aan het economische verkeer (I), hij daarmee het oogmerk heeft voordeel te behalen (II) en dit voordeel redelijkerwijs te verwachten is (III). Tussen partijen is slechts in geschil of belanghebbende redelijkerwijs kon verwachten met zijn activiteiten voordeel te behalen. De bewijslast daartoe rust, gelet op het aangegeven verlies uit onderneming, op belanghebbende. De elementen (I) en (II) vormen geen geschilpunt.
3.4.
Vaststaat dat de activiteiten van belanghebbende voor zowel het jaar 2017 als de jaren 2014 tot en met 2016 tot een negatief resultaat hebben geleid. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat met de activiteiten die hij in het onderhavige verband heeft ontplooid, en die hij als onderneming heeft aangemerkt, redelijkerwijs voordeel kon worden verwacht. Er zijn geen concrete aanknopingspunten dat belanghebbende met zijn activiteiten winsten van dusdanige omvang kan halen dat geconcludeerd kan worden dat sprake is van een bron van inkomen. Belanghebbende heeft gesteld dat er bij vastgoedprojecten een aanlooptijd nodig is en dat er in 2019 en 2020 omzet is gemaakt. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat er in de latere jaren nauwelijks positieve resultaten zijn behaald met de onderneming. Belanghebbende benoemt twee concrete opdrachten/overeenkomsten die zien op latere jaren. Niet duidelijk is wat dit voor het objectief te verwachten resultaat van belanghebbende zou betekenen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de inspecteur de correctie van de winst uit onderneming terecht heeft aangebracht.
Heeft belanghebbende recht op aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten?
3.5.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten voor een elektrische fiets die is aangeschaft als hulpmiddel voor zijn echtgenote. Belanghebbende is van mening dat de elektrische fiets een elementaire lichaamsfunctie van zijn echtgenote overneemt, namelijk de (spier)kracht. Volgens belanghebbende is de elektrische fiets met voorwielmotor zorgvuldig en met veel precisie uitgezocht en is niet iedere elektrische fiets geschikt om de elementaire lichaamsfunctie van zijn echtgenote over te nemen. Daarnaast is belanghebbende van mening dat de uitgaven voor de huisapotheek aftrekbaar zijn, omdat hij meer kosten maakt dan normaal.
3.6.
De rechtbank overweegt in het kader van de elektrische fiets dat blijkens vaste jurisprudentie op de voet van artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) aftrek kan worden verleend, indien het hulpmiddel een bijzondere hoedanigheid bezit die meebrengt dat deze hoofdzakelijk wordt gebruikt door zieke en/of invalide personen, dan wel naar haar aard een door ziekte of invaliditeit gestoorde elementaire lichaamsfunctie kan overnemen. Daartoe is onvoldoende dat er een causaal verband bestaat tussen de aanschaf en het gebruik van het middel en de vermindering van de klachten als gevolg waarvan een elementaire lichaamsfunctie kan worden uitgeoefend. Vereist is dat het middel een bijzondere hoedanigheid bezit die meebrengt dat het alleen wordt gebruikt door zieke en/of invalide personen, dan wel naar zijn aard een door ziekte of invaliditeit gestoorde elementaire lichaamsfunctie kan overnemen. [1] De rechtbank is van oordeel dat de elektrische fiets geen lichaamsfunctie overneemt, maar de functie van een normale, niet elektrische ondersteunde fiets. Anders dan belanghebbende betoogt kan de elektrische fiets niet de lichaamsfuncties van de spieren overnemen. [2] Nu belanghebbende aanspraak wenst te maken op de begunstigende regeling van de aftrek van uitgaven voor specifieke ziektekosten ligt het op zijn weg om aannemelijk te maken dat de door hem aangeschafte elektrische fiets over een bijzondere hoedanigheid beschikt die meebrengt dat deze hoofdzakelijk wordt gebruikt voor ziekte en/of invalide personen. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, met hetgeen hij heeft aangevoerd, niet is geslaagd in deze op hem rustende bewijslast.
3.7.
De rechtbank overweegt in het kader van de huisapotheek dat bij de invoering van de Wet IB 2001 de buitengewone uitgaven wegens ziekte zijn opgenomen in hoofdstuk 6 (persoonsgebonden aftrek) van die wet; met ingang van 1 januari 2009 zijn zij vervangen door de specifieke zorgkosten welke zijn opgesomd in artikel 6.17 Wet IB 2001. Na deze wetsaanpassing zijn onder andere de uitgaven voor de huisapotheek niet meer aftrekbaar. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur terecht de uitgaven voor de huisapotheek heeft gecorrigeerd.
Is terecht en tot het juiste bedrag belastingrente in rekening gebracht?
3.8.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier, op 14 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ‘s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 25 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1297, Hoge Raad 5 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5054 en Hoge Raad 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3439.
2.Vgl. Gerechtshof Amsterdam 15 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2308.