ECLI:NL:RBZWB:2022:5251

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
BRE-22_612
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar en beroep inzake loonheffing over meerdere jaren

Op 9 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen meerdere uitspraken op bezwaar van 24 november 2021, die betrekking hadden op de inhoudingen van de loonheffing over de jaren 2016 tot en met 2020. De rechtbank oordeelde dat de beroepen kennelijk ongegrond waren en verklaarde deze ongegrond zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank onderzocht de ontvankelijkheid van de beroepen. De belanghebbende stelde dat hij de uitspraken op bezwaar pas op 21 december 2021 had ontvangen, wat de rechtbank als uitgangspunt nam. Hierdoor waren de beroepen tijdig ingediend. De inspecteur had echter de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank concludeerde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend, aangezien het bij de inspecteur binnenkwam op 11 augustus 2021. De belanghebbende had geen geldige reden voor de termijnoverschrijding, waardoor de rechtbank de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren bevestigde.

Daarnaast verklaarde de rechtbank zich onbevoegd voor zover de beroepen betrekking hadden op ambtshalve beslissingen van de inspecteur, aangezien deze beslissingen niet voor bezwaar en beroep vatbaar zijn. De rechtbank gaf aan dat het geschil ook via een fiscale procedure aan de belastingrechter kan worden voorgelegd, maar niet via de huidige procedure. De rechtbank besloot geen proceskostenveroordeling uit te spreken. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belanghebbende
zaaknummer: BRE 22/612

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2022 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , [land] , belanghebbende

en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Procesverloop

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend naar aanleiding van meerdere uitspraken op bezwaar gedagtekend 24 november 2021 betreffende de inhoudingen van de loonheffing over de tijdvakken 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020.

Overwegingen

Omdat de beroepen kennelijk ongegrond zijn doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom de beroepen kennelijk ongegrond zijn.
Voor het indienen van een bezwaar-/beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Voor een bezwaarschrift begint deze termijn op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op de dag na de van de voldoening, de inhouding of de afdracht. Voor een beroepschrift begint deze termijn op grond van artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. Een bezwaar-/beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Wanneer het bezwaar-/beroepschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de post wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Die voorwaarden zijn dat het bezwaar-/beroepschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. De rechtbank wijkt alleen van dit laatste uitgangspunt af als op grond van vaststaande feiten aannemelijk is dat het bezwaar-/beroepschrift later dan de laatste dag van de termijn op de post is gedaan. Als iemand een bezwaar-/beroepschrift te laat indient, moet het bezwaar/beroep niet-ontvankelijk verklaard worden. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaar-/beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan/de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
Ontvankelijkheid beroep
De uitspraken op bezwaar hebben als dagtekening 24 november 2021. Belanghebbende stelt de uitspraak op bezwaar pas op 21 december 2021 te hebben ontvangen. Daarin ligt een betwisting van de verzending besloten. De inspecteur heeft geen verzendadministratie overgelegd. Derhalve neemt de rechtbank als uitgangspunt dat de uitspraken op bezwaar op 21 december 2021 bekend zijn gemaakt aan belanghebbende. Daarmee zijn de beroepen tijdig ingediend en zijn ze ontvankelijk.
De beroepen zijn in zoverre ontvankelijk.
Uitspraken op bezwaar
De inspecteur heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het bezwaarschrift is bij de inspecteur binnengekomen op 11 augustus 2021. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.
Belanghebbende heeft hiervoor de volgende reden gegeven. Belanghebbende stelt dat Nederland netjes belasting heeft afgehouden terwijl [land] dit niet deed, totdat iemand in het [land] belastingkantoor de ontdekking heeft gedaan. Belanghebbende stelt in [land] achteraf een belastingaanslag te hebben ontvangen. Belanghebbende heeft daarom alsnog verzocht om teruggave van de ingehouden loonheffing.
Dat is geen verontschuldiging voor dit verzuim. Artikel 6:11 van de Awb ziet op gevallen waarin de belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Niet in geschil is dat belanghebbende wel in staat was om binnen de wettelijke bezwaartermijn tegen de inhouding bezwaar te maken, maar dat niet heeft gedaan omdat hij daartoe geen reden zag. Pas later is die reden opgekomen. Een nadien opgekomen reden kan echter niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgehad hebbende niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt; dit geldt voor zowel redenen van feitelijke aard als redenen van juridische aard [1] .
De inspecteur heeft dus terecht de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn daarom in zoverre kennelijk ongegrond.
Ambtshalve beslissingen
De inspecteur heeft in de uitspraken op bezwaar ook beslist om ambtshalve niet aan de bezwaren tegemoet te komen.
Voor zover de beroepen zijn gericht tegen die beslissingen, verklaart de rechtbank zich kennelijk onbevoegd. Het gaat namelijk om beslissingen op grond van artikel 65 van de AWR. Dergelijke beslissingen zijn niet voor (bezwaar en) beroep vatbaar. Rechtsmiddelen tegen dergelijke beslissingen kunnen worden aangewend bij de civiele rechter.
In dit geval is er overigens nog een mogelijkheid om het inhoudelijke geschil via een fiscale procedure aan de belastingrechter voor te leggen, zij het niet via een procedure betreffende inhouding, maar via een procedure tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) (zie hierna).
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ter informatie
Uit het voorgaande volgt dat aan een behandeling van het inhoudelijke geschil niet wordt toegekomen. Het geschilpunt kan wel aan de orde worden gesteld in een procedure tegen de aanslag IB/PVV, namelijk via een bezwaarschrift (bezwaartermijn zes weken na bekendmaking van de aanslag IB/PVV), of een verzoek om ambtshalve vermindering (binnen vijf jaar na het einde van het belastingjaar).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond voor zover ze zien op de uitspraken op bezwaar;
- verklaart zich onbevoegd voor zover het ziet op de ambtshalve beslissingen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 9 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad, 11 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1368 en Hoge Raad, 28 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW4062.