ECLI:NL:RBZWB:2022:5247

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
BRE-22_1328_1329
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 9 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 22/1328 en BRE 22/1329. De belanghebbende, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant, die op 28 februari 2022 de waarde van onroerende zaken had vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het griffierecht in deze zaak vastgesteld op € 365,-. De griffier had de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om betalingsonmacht te onderbouwen, maar de ingediende informatie was onvoldoende om aan te tonen dat de belanghebbende niet in verzuim was. De rechtbank heeft de afwijzing van het beroep op betalingsonmacht bevestigd en geoordeeld dat er geen verontschuldiging voor het verzuim was. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn afgewezen, omdat deze termijn in eerste aanleg niet was overschreden. De rechtbank heeft de beroepen daarom niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/1328 en 22/1329

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2022 in de zaken tussen

[naam] , te [plaats 1] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 februari 2022 betreffende de bij beschikking krachtens de wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde van de panden [adres 1] en [adres 2] te [plaats 2] , met aanslagnummer [aanslagnummer] , beroep ingesteld.

Overwegingen

Omdat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk is.
Iemand die beroep instelt, moet griffierecht betalen. Dit staat in artikel 8:41, van de Awb. In een zaak als deze is het griffierecht € 365,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Het hele bedrag moet binnen die termijn zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dan zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
In verband met het beroep op betalingsonmacht heeft de griffier bij brief van 31 maart 2022 de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om de betalingsonmacht te onderbouwen zowel van belanghebbende zelf als voor iedere bestuurder en aandeelhouder afzonderlijk.
De gemachtigde heeft bij brief van 11 april 2022 gereageerd. De griffier heeft vervolgens het beroep op betalingsonmacht afgewezen.
De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 11 mei 2022 belanghebbende in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief.
Bij brief van 11 mei 2022 overlegt gemachtigde informatie ter onderbouwing van zijn verzoek om betalingsonmacht.
Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht gedeeltelijk is ontvangen. Dit betekent dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 17 juni 2022 in de gelegenheid gesteld aan te geven waarom het griffierecht niet binnen de gestelde termijn volledig is voldaan. Bij brief van 20 juni 2022 wordt door belanghebbende enkel gesteld dat “
reeds tijdig voor al het nodige c.q. door u (nu) gevraagde compleet en wel is zorggedragen.” Verder vraagt belanghebbende in die brief hoe de beslissing omtrent het verzoek om betalingsonmacht luidt.
Belanghebbende heeft daarmee geen redenen gegeven voor het verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor het verzuim gebleken.
Opmerking verdient daarbij dat het beroep op betalingsonmacht terecht is afgewezen. De rechtbank volgt de lijn van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat rechtspersonen eveneens een beroep kunnen doen op betalingsonmacht [1] . Bij de beoordeling of een rechtspersoon met succes een beroep kan doen op betalingsonmacht, moet niet allen worden beoordeeld of de rechtspersoon inkomen of vermogen heeft waaruit het verschuldigde kan worden voldaan, maar ook of de aandeelhouders en/of bestuurders van de rechtspersoon in staat moeten kunnen worden geacht de financiële middelen te verstrekken om het verschuldigde griffierecht te voldoen [2] . Op basis van de door belanghebbende – te laat - ingebrachte gegevens kan niet worden vastgesteld dat sprake is van betalingsonmacht. Er is enkel een draagkrachtverklaring ingediend van het kantoor van de gemachtigde. Met deze verklaring kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende niet in staat is om het griffierecht te betalen.
De beroepen zijn daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Belanghebbende heeft tevens verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn. Omdat de redelijke behandeltermijn in eerste aanleg niet is overschreden, wijst de rechtbank dit verzoek af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 9 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

2.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 20 februari 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:706 en Hoge Raad 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2020