ECLI:NL:RBZWB:2022:5083
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de verlaging van de toeslag op grond van de Toeslagenwet en de opgelegde boete door het UWV
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de verlaging van de toeslag op grond van de Toeslagenwet, de terugvordering van te veel ontvangen toeslag, de opgelegde boete en de vastgestelde aflossingscapaciteit door het UWV. Eiser, die een WIA-uitkering ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van het UWV van 31 mei 2021, waarin zijn toeslag werd herzien en een boete werd opgelegd wegens het niet nakomen van de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft op 10 augustus 2022 de zaak behandeld, waarbij eiser telefonisch aanwezig was.
De rechtbank oordeelt dat het UWV op goede gronden heeft besloten tot herziening van de toeslag en de terugvordering van een bedrag van € 26.176,96. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij de pensioenuitkering tijdig heeft doorgegeven, en de rechtbank concludeert dat het UWV de inlichtingenplicht correct heeft toegepast. De rechtbank heeft ook de aflossingscapaciteit van eiser beoordeeld en vastgesteld dat deze correct is vastgesteld op € 46,00 netto per maand. Eiser heeft geen inhoudelijke gronden aangevoerd tegen deze vaststelling.
Wat betreft de opgelegde boete, oordeelt de rechtbank dat het UWV de boete op goede gronden heeft beperkt tot € 552,00, rekening houdend met de financiële omstandigheden van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de herziening van de toeslag, de terugvordering, de boete en de vastgestelde aflossingscapaciteit in stand blijven. Eiser is vrijgesteld van het griffierecht en ontvangt geen proceskostenvergoeding.