ECLI:NL:RBZWB:2022:5082

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4252
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van heropening van WAO-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van het verzoek tot heropening van haar uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiseres had eerder een WAO-uitkering ontvangen, maar het UWV weigerde haar opnieuw een uitkering toe te kennen vanaf 22 september 2018, na een melding van toegenomen klachten. De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2022 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht het verzoek tot heropening van de WAO-uitkering heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat eiseres per 22 september 2018 niet toegenomen arbeidsongeschikt is ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak waarvoor zij eerder een WAO-uitkering ontving. De rechtbank baseert haar oordeel op de rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV, die de medische situatie van eiseres hebben beoordeeld. Eiseres had aangevoerd dat zij toegenomen klachten had, maar de rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden heeft geoordeeld dat deze klachten voortvloeien uit andere oorzaken dan de eerdere arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank wijst erop dat de bewijslast voor het bestaan van een oorzakelijk verband tussen de eerdere en latere uitval bij het UWV ligt. De rechtbank concludeert dat het UWV voldoende heeft aangetoond dat de toegenomen klachten van eiseres niet voortkomen uit dezelfde oorzaak als de eerdere arbeidsongeschiktheid. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard, en heeft eiseres geen recht op terugbetaling van griffierecht of proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 31 augustus 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4252 WAO

uitspraak van 31 augustus 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van het verzoek tot heropening van haar uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.2
Het UWV heeft bij besluit van 13 november 2019 geweigerd om eiseres vanaf
22 september 2018 weer een WAO-uitkering toe te kennen. Bij bestreden besluit van
17 september 2020 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en is het UWV bij de afwijzing van de aangevraagde heropening van de WAO-uitkering gebleven. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang geschil
2.1
Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres per
22 september 2018, vier weken na de melding toegenomen klachten van 25 augustus 2018, niet toegenomen arbeidsongeschikt is ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak waarvoor eiseres eerder al een WAO-uitkering heeft ontvangen.
2.2
De rechtbank zal beoordelen of het UWV terecht het verzoek tot heropening van de WAO-uitkering vanaf 22 september 2018 heeft afgewezen. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Het beroep is ongegrond
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht het verzoek tot heropening van de WAO-uitkering vanaf 22 september 2018 heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten die niet betwist zijn en die de rechtbank ook aanvaardt. Eiseres is medio 1990 door zwangerschapsproblematiek uitgevallen als textielsorteerster voor 40 uur per week. Na de wachttijd heeft het UWV eiseres een WAO-uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid toegekend. Bij besluit van 1 november 2005 heeft het UWV de WAO-uitkering van eiseres per
25 december 2005 ingetrokken, omdat eiseres minder dan 15% arbeidsongeschikt is. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in de uitspraak van 24 juni 2009 [1] deze beoordeling bevestigd.
Met ingang van 22 oktober 2008 heeft het UWV aan eiseres opnieuw een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Bij besluit van 25 mei 2018 heeft het UWV de WAO-uitkering vanaf 26 juli 2018 ingetrokken, omdat eiseres minder dan 15% arbeidsongeschikt is. De CRvB heeft in de uitspraak van
16 september 2021 [2] ook deze beoordeling bevestigd.
Eiseres heeft zich op 25 september 2018 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld vanaf
25 augustus 2018. Het UWV heeft bij besluit van 13 november 2019 het verzoek van eiseres om heropening van de WAO-uitkering afgewezen, omdat het UWV stelt dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen. Bij bestreden besluit is het UWV bij de afwijzing van de aangevraagde heropening gebleven.
Heeft het UWV op goede gronden de gestelde toegenomen beperkingen uit dezelfde oorzaak afgewezen?
4. Bij deze procedure is van belang of eiseres toegenomen medische beperkingen heeft uit dezelfde oorzaken die ten grondslag lagen aan de eerder tot 26 juli 2018 ontvangen WAO-uitkering en, zo ja, of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 november 2013 [3] ), brengt uitleg van de in artikel 43a, eerste lid, sub a, van de WAO neergelegde causaliteitseis mee dat de bewijslast in beginsel rust op degene die het standpunt huldigt dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de eerdere en latere uitval. Het is in dit geval dan ook aan het UWV om gegevens aan te dragen die buiten twijfel stellen dat er van enig oorzakelijk verband tussen beide arbeidsongeschiktheidsgevallen geen sprake is.
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep
(verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [verzekeringsarts] heeft de melding toegenomen klachten en het dossier
bestudeerd en heeft eiseres gesproken tijdens het spreekuur op 6 november 2019. Bij het psychisch onderzoek constateert de verzekeringsarts geen bijzonderheden. Er vindt geen lichamelijk onderzoek plaats, omdat een gericht functioneel onderzoek van de rug en de knie niet goed mogelijk is door de obesitas van eiseres. Bovendien gaf eiseres aan dat er recent nog aanvullend onderzoek was verricht, welke informatie de verzekeringsarts heeft opgevraagd. Voor de rug- en knieklachten golden bij de eerdere beoordeling geen beperkingen, dus heeft de verzekeringsarts deze niet als toegenomen beperkingen beschouwd. De verzekeringsarts acht de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
29 maart 2018 opgenomen beperkingen nog steeds passend.
De verzekeringsarts heeft op 18 december 2019 de opgevraagde informatie van de huisarts ontvangen en heeft hierover op 19 december 2019 aanvullend gerapporteerd. Uit de informatie van de huisarts volgt dat bij aanvullende onderzoeken in 2018 geen evidente afwijkingen aan de lumbale wervelkolom, de bekken en de rechterknie zijn vastgesteld. Bij de linkerknie is sprake van mediaal matige degeneratieve afwijkingen. Verzekeringsarts [verzekeringsarts] overweegt dat de nieuwe bevindingen al verdisconteerd waren in de beoordeling die aan het besluit van 25 mei 2018 ten grondslag lag en zag geen aanleiding voor verdere beperkingen, omdat in de genoemde beoordeling (vanwege een andere oorzaak) al passende beperkingen waren opgenomen.
Verzekeringsarts b&b [verzekeringsarts B&B] bestudeert het dossier (inclusief de in bezwaar ingebrachte informatie) en rapporteert op 14 september 2020. De verzekeringsarts b&b beschouwt het onderzoek van verzekeringsarts [verzekeringsarts] als zorgvuldig. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, de anamnese uitgevraagd en psychisch onderzoek verricht. Er is beredeneerd afgezien van lichamelijk onderzoek, de na het spreekuur ontvangen opgevraagde informatie is bestudeerd en de verzekeringsarts heeft hierover een nadere rapportage opgesteld. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding om van de primaire beoordeling af te wijken en verwijst naar de in de FML van 29 maart 2018 reeds opgenomen beperkingen ten aanzien van lopen (beoordelingspunt 4.18.1), lopen tijdens het werk (beoordelingspunt 4.19.1), traplopen (beoordelingspunt 4.20.1), klimmen (beoordelingspunt 4.21.2), staan (beoordelingspunt 5.3.2), staan tijdens het werk (beoordelingspunt 5.4.1) en geknield en gehurkt actief zijn (beoordelingspunt 5.5.1).
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij rug-, knie- en hartklachten heeft dat de knieklachten zijn geobjectiveerd door de vastgestelde slijtageklachten. Eiseres dient wederom een hartkatheterisatie te ondergaan en de dermatoloog heeft een nieuwe huidaandoening en verergering van de bestaande klachten vastgesteld. Het medisch onderzoek is niet zorgvuldig geweest, omdat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b geen lichamelijk onderzoek hebben verricht. Naar vaste rechtspraak dient het begrip “dezelfde oorzaak” in artikel 43a van de WAO ruim te worden uitgelegd. Er is geen sprake van een geval waarbij buiten twijfel staat dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak. Tevens had een arbeidsdeskundig onderzoek moeten plaatsvinden.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de rug-, knie- en hartklachten. Beide verzekeringsartsen hebben het dossier bestudeerd en de in de procedure ingebrachte informatie meegenomen. Het ontbreken van een lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts hoeft op zichzelf niet te leiden tot het oordeel dat het verzekeringsgenees-kundig onderzoek onzorgvuldig is geweest [4] . De verzekeringsartsen hebben het onderzoek toegespitst op de oorzaak van de toegenomen beperkingen. Er is weliswaar (in overleg met eiseres) geen gericht lichamelijk onderzoek verricht, maar er is wel nadere informatie opgevraagd en die is ook in de beoordeling betrokken. De bij de huisarts opgevraagde informatie kwam overeen met hetgeen uit het dossier al bekend was en betrof daarnaast informatie over de matige slijtageklachten aan de linkerknie. De rechtbank is dan ook niet gebleken dat er met betrekking tot de datum in geding medische feiten zijn gemist. Bij de verwijzing naar de FML van 29 maart 2018 is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV voldoende heeft aangetoond dat de toegenomen klachten per 25 augustus 2018 tot een andere oorzaak te herleiden zijn dan de ziekteoorzaak waarvoor eiseres tot 26 juli 2018 een WAO-uitkering heeft ontvangen. Volgens de door de verzekeringsarts ontvangen informatie is er pas medio 2018 gonartrose aan de linkerknie vastgesteld. Deze klachten zijn toen pas op röntgenfoto’s waargenomen. Weliswaar heeft de verzekeringsarts in eerdere rapportages al melding gemaakt van obesitas, maar de klachten aan de linkerknie zijn, ondanks het verhoogde risico, niet eerder geobjectiveerd. De tot
26 juli 2018 aangenomen beperkingen zijn terug te voeren op cardiale klachten. Weliswaar wordt het begrip “dezelfde oorzaak” uit artikel 43a, eerste lid, sub a, van de WAO in de jurisprudentie ruim uitgelegd, maar die ruime uitleg is niet onbeperkt. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 8 april 2016 [5] , waarin de CRvB heeft bevestigd dat een risicofactor niet op één lijn kan worden gesteld met een ziekteoorzaak. Dat eiseres hartklachten heeft en door haar obesitas later ook gonartrose aan de knie ontwikkelt, heeft het UWV – gelet op de aangehaalde jurisprudentie – op goede gronden beschouwd als afzonderlijke oorzaken.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het UWV op goede gronden heeft geoordeeld dat in de FML van 29 maart 2018 ook al diverse beperkingen zijn opgenomen die ook de latere slijtageklachten in de linkerknie compenseren. Er is dan ook geen sprake van toegenomen beperkingen. De rechtbank kan verder de beoordeling door het UWV volgen ten aanzien van de overwegingen dat aanpassingen van medicatie en het vervangen van een gelaatsmasker beschouwd dienen te worden als een aanpassing van de behandeling van klachten, maar dat dit gegeven op zichzelf nog geen toegenomen beperkingen met zich meebrengt. De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank evenmin aanleiding te twijfelen aan de afwijzing van de toegenomen beperkingen door de verzekeringsartsen. Zowel de informatie ten aanzien van de aanpassing van de medicatie door de cardioloog en de informatie van de dermatoloog heeft betrekking op een andere periode dan de datum in geding. Dat er per datum in geding (22 september 2018) sprake is van toegenomen beperkingen, blijkt hier niet uit. Dat geldt ook voor de in beroep ingebrachte verwijzing van december 2021 naar de pijnbestrijdingskliniek en het beoordelingsformulier ZVW van 26 juli 2021. Laatstgenoemd stuk heeft bovendien betrekking op een ander wettelijk kader dan de WAO.
Niet gebleken is dat de beperkingen van eiseres in de FML van 29 maart 2018 zijn toegenomen. De beroepsgrond dat eiseres meer beperkt moet worden, slaagt niet. De beroepsgrond dat een arbeidskundig onderzoek verricht had moeten worden, slaagt evenmin. Anders dan onder de klassieke herzieningsbepalingen in onder andere de WAO is bij een zogenoemde Amberclaim een arbeidsdeskundige beoordeling niet per se noodzakelijk. Indien de verzekeringsarts van oordeel is dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid in medische zin houdt daarmee de beoordeling op.

Conclusie en gevolgen

5. Het voorgaande betekent dat het UWV terecht de WAO-uitkering per
22 september 2018 heeft geweigerd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, heeft eiseres geen recht op terugbetaling van het griffierecht of een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 31 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage wettelijk kader

Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen hetgeen soortgelijke gezonde personen met arbeid gewoonlijk verdienen (artikel 18 van de WAO).
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Op grond van artikel 43a, eerste lid, sub a, van de WAO vindt – bij degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is ingetrokken – toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats zodra de arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd, mits degene binnen vijf jaar na de datum van de intrekking arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten.

Voetnoten

1.CRvB 24 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1341.
2.CRvB 16 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2320.
3.CRvB 6 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2322.
4.CRvB 14 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2811.
5.CRvB 8 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016