ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1341

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5059 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.C.M. van Laar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van functies na herbeoordeling

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1991 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een vijfdejaarsherbeoordeling door het Uwv, waarbij appellante op 9 september 2004 werd onderzocht door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat haar klachten een gevolg waren van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts stelde beperkingen vast in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 september 2004, waarop de arbeidsdeskundige functies selecteerde die appellante nog kon verrichten. Op basis van deze functies werd geconcludeerd dat appellante geen verlies aan verdiencapaciteit had.

Bij besluit van 1 november 2005 werd de WAO-uitkering van appellante per 25 december 2005 ingetrokken. Het bezwaar van appellante werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank Breda vernietigde dit besluit gedeeltelijk op 22 december 2006, omdat de medische beoordeling niet te gering was vastgesteld. De rechtbank oordeelde echter dat er gebreken waren op het arbeidskundige vlak, wat leidde tot een herbeoordeling van de FML en de functies.

Na aanpassing van de FML op 12 april 2007, werd de geschiktheid van de functies opnieuw beoordeeld. De bezwaararbeidsdeskundige concludeerde dat appellante geschikt was voor verschillende functies, waaronder printmonteur en productiemedewerker. Het Uwv verklaarde het bezwaar tegen de intrekking van de WAO-uitkering opnieuw ongegrond. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de medische grondslag in rechte vaststond, en dat de aanpassing van de FML geen invloed had op de geschiktheid van de functies. De Raad oordeelde dat de schatting van de functies standhield, ondanks de opmerkingen van appellante over medische aspecten.

Uitspraak

08/5059 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 juli 2008, 07/2521
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J. van der Meulen, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2009. Appellante is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.H.J.A. Olthof.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving sedert 1991 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een vijfdejaarsherbeoordeling is zij op 9 september 2004 onderzocht door de verzekeringsarts. Deze heeft de diverse lichamelijke en psychische klachten van appellante in de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts stelde vast dat de afwijkende bevindingen een rechtstreeks gevolg waren van ziekte of gebrek. Appellante was daarom aangewezen op werkzaamheden, rekening houdend met de beperkingen zoals omschreven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 september 2004. Met inachtneming van deze beperkingen heeft de arbeidsdeskundige een aantal functies geselecteerd uit het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) die appellante nog kon verrichten. Met die functies kon zij een zodanig loon verdienen dat geen verlies aan verdiencapaciteit resteerde.
1.2. In verband met een operatie, waarna een complicatie is opgetreden, is de effectuering van de schatting uitgesteld. Op 16 augustus 2005 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellante weer belastbaar was zoals vastgesteld op 9 september 2004. Omdat appellante niet was verschenen bij de arbeidsdeskundige, heeft deze haar bij brief van
24 oktober 2005 in kennis gesteld van de uitkomst van het arbeidskundige onderzoek. Aan de hand van de belastbaarheid zoals omschreven in de FML van 20 oktober 2005, die gelijk is aan de FML van 10 september 2004, heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellante geschikt was te achten voor een aantal functies, waarmee haar verlies aan verdiencapaciteit nihil was.
1.3. Bij besluit van 1 november 2005 is de WAO-uitkering van appellante met ingang van 25 december 2005 ingetrokken. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante na een heroverweging door de bezwaarverzekeringsarts bij besluit op bezwaar van 9 mei 2006 ongegrond verklaard. Dit besluit is door de rechtbank Breda gedeeltelijk vernietigd bij uitspraak van 22 december 2006. De rechtbank was van oordeel dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hadden vastgesteld. In verband met gebreken op het arbeidskundige vlak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit op bezwaar van 9 mei 2006 echter gegrond verklaard, het arbeidskundige deel van het besluit vernietigd en het Uwv opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van appellante te nemen, voor zover het besluit was vernietigd. Partijen hebben in die uitspraak berust.
1.4. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens de FML aangepast. Aan de hand van de aangepaste FML van 12 april 2007 heeft de bezwaararbeidsdeskundige de geselecteerde functies opnieuw beoordeeld. Daarbij is de met de functies verbonden belasting getoetst aan de in de FML omschreven belastbaarheid, waarbij op onderdelen is verwezen naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 27 november 2006. De conclusie luidde dat appellante geschikt was te achten voor de functies printmonteur conventioneel, productiemedewerker draadbomen (sbc-code 111180), stikster, bandster (sbc-code 272043), lederwarenmaakster (111160) en inpakster koekjes (111190). Een schatting op basis van de eerste drie functies leverde een verlies aan verdiencapaciteit van 0% op.
1.5. Bij besluit op bezwaar van 27 april 2007 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar tegen de intrekking van de WAO-uitkering per 25 december 2005 opnieuw ongegrond verklaard. In het bestreden besluit heeft het Uwv overwogen dat het door de rechtbank ingenomen standpunt ten aanzien van de medische beoordeling inmiddels rechtens onaantastbaar is geworden. Omdat was gebleken dat de FML van 20 oktober 2005 een niet toegestane “verborgen” beperking dan wel “beperkende toelichting” bevatte, was besloten om de FML aan te passen ten aanzien van het item 4.9. Voorts is verwezen naar de in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 12 april 2007 nader onderbouwde arbeidskundige grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat het pleidooi van appellante voor een nieuw medisch onderzoek moet worden verworpen, nu de medische beoordeling door het Uwv bij de uitspraak van de rechtbank van 22 december 2006 akkoord is bevonden. De medische grondslag staat thans in rechte vast. De omstandigheid dat het Uwv de FML in de onderhavige procedure heeft aangepast/geactualiseerd conform de normen van de Raad maakt dit niet anders. Het geschil beperkt zich dan ook tot de geschiktheid van de drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies van productiemedewerkster industrie (sbc-code 111180), productiemedewerkster textiel, geen kleding (sbc-code 272043) en textielproductenmaakster (111160). De rechtbank is er gelet op de nadere toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige van 12 april 2007 voldoende van overtuigd dat deze functies geschikt zijn voor appellante en oordeelt dat het Uwv deze terecht aan de schatting ten grondslag heeft gelegd.
3.1. Wat betreft de omvang van het geding onderschrijft de Raad de overwegingen van de rechtbank, zoals vermeld onder 1.5 en 2.1, inhoudende dat de aanpassing van de FML in navolging van de jurisprudentie van de Raad er hier niet aan afdoet dat de medische grondslag in rechte is komen vast te staan. De Raad zal dan ook voorbijgaan aan de opmerkingen van appellante over medische aspecten.
3.2. Wat betreft de functie in sbc-code 111180 stelt de Raad vast dat uit de formulieren Resultaat Functiebeoordeling van de twee deelfuncties in deze sbc-code blijkt dat deze een actualisatiedatum hebben van na de datum in geding. De bezwaararbeidsdeskundige heeft daarom van deze twee deelfuncties functiebeschrijvingen uitgedraaid, waarmee is aangetoond dat deze functies op de datum in geding aanwezig waren in het CBBS met bijbehorende belasting, aldus het rapport van 27 november 2006. Zoals ter zitting met de gemachtigde van het Uwv is besproken, worden in deze beschrijvingen geen signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante zichtbaar. Van deze twee deelfuncties staat naar het oordeel van de Raad dan ook niet vast dat de belasting in overeenstemming is met de FML. De schatting kan desondanks stand houden, wanneer in plaats van sbc-code 111180 de vierde functie, inpakster koekjes (sbc-code 111190) daarbij wordt betrokken. Zoals de gemachtigde van het Uwv ter zitting heeft uiteengezet, komt de resterende verdiencapaciteit dan rekening houdend met de reductiefactor 0,80 uit op € 7,52 per uur, hetgeen, afgezet tegen het maatmanuurloon van € 8,33, leidt tot een verlies aan verdienvermogen van 9,72%.
3.3. Met betrekking tot de vraag of het Uwv de geschiktheid van de functies toereikend heeft gemotiveerd sluit de Raad zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat de toelichting in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 12 april 2007, waarin op onderdelen is verwezen naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van
27 november 2006, voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Dit geldt naar het oordeel van de Raad ook voor de toelichting op de functie in sbc-code 111190.
3.4. De Raad stelt vast dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard. Hetgeen appellante heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. De Raad zal de aangevallen uitspraak dan ook bevestigen.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009.
(get.) M.C.M. van Laar.
(get.) E.M. de Bree.
KR