In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding en schadevergoeding. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. P.J. van der Meulen, had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aangevraagd, maar deze was door het UWV beëindigd per 17 november 2019. Na een bezwaarschrift en een beroepsprocedure, waarbij deskundigenonderzoek werd gelast, heeft het UWV op 4 mei 2022 het eerdere besluit herzien en vastgesteld dat verzoekster recht had op een ZW-uitkering. Verzoekster trok haar beroep in, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten en een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank oordeelde dat het UWV in de proceskosten moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.518,-, omdat verzoekster tijdens de bezwaarfase geen kosten had verzocht. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie en Veiligheid, veroordeeld tot een schadevergoeding van € 500,- voor de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding volledig aan de Staat kon worden toegerekend, aangezien de behandeling in de rechterlijke fase te lang had geduurd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de beslissing.